De opkomst van het fascisme in Europa 1919-1935
Door Prof. DR. H.W. von der Dunk
Toen in november 1918 de laatste schoten aan het westelijk front waren verstomd en de nederlaag van de centrale mogendheden een feit was geworden, kon men een hele reeks voorspellingen doen. Politici, journalisten, politieke filosofen en theoretici konden op grond van de afgelopen catastrofe en op grond van de sociale politieke verschuivingen die zij overal had meegebracht of ingeleid, verwachtingen uitspreken over het Europa van morgen. Eén ding voorspelde echter niemand: de werkelijke toekomst. Niemand vermoedde dat de komende tientallen jaren in het teken zouden staan van een geheel nieuw verschijnsel: het fascisme.
De Tweede Wereldoorlog zou zonder het fascisme niet uitgebroken, althans niet op deze wijze uitgebroken zijn.
Geen wonder dat vele door het fenomeen werden en worden geïntrigeerd. Toen na de val van de fascistische regimes vele archieven open gingen en toen door talrijke processen in allerlei landen een ongehoorde hoeveelheid materiaal in de openbaarheid werd uitgestort, kwam er al spoedig na 1945 een stroom van literatuur los. Naast de studies die zich meer op de uiterlijke geschiedenis van het fascisme in diverse landen richten, valt er ook een ander soort geschiedschrijving waar te nemen. Niet het verhaal staat daarbij voorop, maar de analyse en de verklaring van het fenomeen. En ook hierbij weer vallen de historici uiteen in verschillende groepen. Sommige vragen kort gezegd: wat wilde het fascisme en waarom? Anderen trachten uit te zoeken uit welke groepen de beweging haar aanhangers rekruteerde. Zij vragen : wie werd fascist? Op welk moment en op welke gronden?
Het fascisme werd zoëven een 'geheel nieuw verschijnsel' genoemd, dat geen enkele profeet in 1918 had voorspeld. Dit moet dan worden afgezwakt in die zin, dat iets volkomen nieuw is, een soort Pallas Athene, die in volle wapenuitrusting op de wereld verschijnt, in de geschiedenis niet voorkomt. Noch ideologisch, noch mentaal kan de fascist een schepsel zijn, dat geen ouders zou hebben gehad. Maar even waar blijft dat de term fascisme pas na de oorlog opkwam. Dat wijst erop dat we met een verschijnsel te maken hebben dat niet in al zijn ondergeschikte elementen, maar wel in zijn algehele samenstelling en vorm nieuw was en dat daarom een nieuwe naam zocht en vond om dat nieuwe uit te drukken.
De eerste, die zich fascisten noemden, vinden wij in Italië. Italië, dat aan de zijde van Frankrijk en Engeland had meegevochten tegen de Habsburgse monarchie, maar dat bij de vrede van St. Germain lang niet kreeg waar de Italiaanse chauvinisten op hadden gehoopt.
Onder andere het door hen zozeer negeerde Fiume was jammer genoeg niet aan Italië toegewezen.
Nu kan gerust worden aangenomen dat de teleurstelling over deze gang van zaken niet meer dan wat politiek deining aan de oppervlakte zou hebben veroorzaakt, wanneer de Italiaanse samenleving zich in een bloeiende had verheugd en geen diepe sociale spanningen en tegenstellingen had gekend. Dat de Italiaanse reacties op de vrede zo heftig waren, vloeit in laatste instantie echter voort uit het feit dat de Italiaanse samenleving verre van gezond was. Het nationalisme nu presenteerde de mogelijkheid om allerlei soorten frustraties, problemen, spanningen van persoonlijke of collectieve aard toe te schrijven aan het feit dat er iets mis was met de natie. De oorlog had in Italië evenals in de meeste Europese landen, die sociale spanningen en tegenstellingen niet zozeer verergerd als wel meer aan het licht gebracht. Bij de massa groeide daardoor in de laatste oorlogsjaren het verlangen naar een nieuw en betere maatschappij. Een verschuiving naar links in socialistische of communistische richting hing duidelijk in de lucht. Rusland bood het voorbeeld van een land, waar de oorlogsmoeheid en de kritiek op de heersende structuur tot een ontzagwekkende omwenteling hadden geleid. Een voorbeeld voor tal van landen en zeker ook voor Italië. De oude bovenlaag, de middenklassen en de liberale burgerij zagen zich dan ook geconfronteerd met een revolutionaire situatie. Dat verklaart de felheid van het nationalisme in de kringen, die benauwd waren voor een sociale omwenteling en die de oorzaak van al di ellende daarom zochten in het feit dat Italië niet alles had gekregen wat op zijn verlanglijstje stond. Nationale grootheid leek het alternatief voor de revolutie. Het wekt geen verbazing dat deze gevoelens vooral in legerkringen heersten. Voor de vele gedemobiliseerde officieren boden vrede en de kans op grote interne verschuivingen weinig aanlokkelijks. In 'de roden 'zagen zij de doodsvijanden van de orde waarin zij waren opgevoed en waarin zij een belangrijke functie vervulden. In september 1919 wiste een grepje officieren de dichter-patriot Gabriele d'Annunzio en zijn aanhangers over te halen om het nog steeds begerenswaardige Fiume binnen te trekken. De onderneming was van betekenis omdat alles wat chauvinistisch dacht, er zijn haart aan kon ophalen. Zij was een opwekking tot agitatie. Een van de mensen die d'Annunzio 's ondernemingen het hardst toejuichten, was de journalist en ex-onderwijzer Benito Mussolini. Mussolini was van herkomst socialist en had zich in 1914- de socialistische beginselen getrouw- principieel tegen het deelnemen van zijn Italiaanse vaderland aan de wereldoorlog verzet.
Intermezzo
Fragment uit Voor Verdun (1924), over genomen uit 'verhalen' door Kurt Tucholsky.
Is het voorbij?
Volgt er op de boetdoening een absolutie? Is er ook maar
Eén krant die nu nog, steeds opnieuw uitroept: "Wij hebben
ons vergist. Ze hebben ons voorgelogen! Dat zou toch wel
het minste zijn. Is er ook maar één die zijn lezers(--)heeft
laten zien hoe zeer bij hen jarenlang deze weerzinwekkende
geestdrift voor de oorlog hebben ingeranseld? En later dan?
Toen er geen censuur meer was? Wat konden jullie toen niet?
Hebben jullie één keer(--) achteraf de volledige, naakte bloedige waarheid aan het licht gebracht? De kranten willen nieuws. Nieuws
Willen ze allemaal. De waarheid wil er geen.
Bovenstaande intermezzo is geschreven in 1924 maar het kan zo herhaald worden indien blijkt dat de EU een fascistische dictatuur is waar de linkse journalisten en politici ons in hebben gezogen.


Later echter wijzigde hij zijn mening en werd hij een van de meest uitgesproken interventionisten. Dit leidde tot een breuk met zijn partij. Mussolini bleef socialist en zelfs een radicaal socialist, want hij bleef ijveren voor een revolutie die een einde zou maken aan de macht van 'het grootkapitaal' en die arbeiders en boeren zou 'bevrijden.' Maar was tevens een nationalist, want deze nieuwe maatschappelijke orde was voor hem slechts een voorwaarde voor het noodzakelijke herstel van Italië. In maart 1919 al had Mussolini in Milaan de Fasci Italiani di Combattimento opgericht: een soort knokploeg, bestaande uit oud strijders en oud socialisten. Wil men een exact geboorte uur voor het Europese fascisme, dan zou men hier moeten zoeken.
Mussolini's zwarthemden bonden onmiddellijk de strijd aan tegen de socialisten en communisten. Opvallend was daarbij van begin af aan de vermenging van roekeloze revolutionaire geestdrift en militaire discipline in de uitvoering van de terreuracties. De fascisten ontleenden aan hun ex-socialistische leden een groot deel van hun program en hun retoriek en aan hun militaire aanhangers de strijdtechniek. Hoewel de socialistische herkomst van Mussolini en andere fascisten-van-het-eerste-uur altijd duidelijk herkenbaar bleef ( zij verlangden onder andere confiscatie van alle kerkelijke goederen, gedeelte liquidatie van het grootkapitaal, het instellen van economische raden), ging het andere element onder aanhang, de chauvinisten, de officieren van burgerlijke komaf, steeds zwaarder meetellen. Hoe meer nu deze nationalistische en militaire elementen hun stempel op het fascisme gingen drukken, des te meer werd het ook aanvaardbaar- althans als tijdelijke bondgenoot tegen de gevreesde socialistischer revolutie- voor burger kringen, hoezeer men in laatstgenoemde kringen de gewelddadigheid ook mocht afkeuren.
Wat zich in Italië had voltrokken, was niet zo uniek als het de tijdgenoten aanvankelijk toescheen. Een verschuiving naar links, een communistische revolutie dreigde ook in ander landen. Ook daar komen we derhalve groepen tegen die zich fel tegen die verschuiving verzetten, maar die tevens walgden van de oude burgerlijke staat- evenals in Italië- te kort geschoten was als vertegenwoordiger van het nationalisme.
Intermezzo
Een kort gedicht van Pamela over de staatloze samenleving.

De Mens, wordt gezegd, is geneigd tot Het Kwaad
Dus hebben wij dan ook een staatsapparaat
Om ons te vertellen hoe of dat het hoort
En ons te weerhouden van doodslag en moord

Dit zegt men - en iedereen slikt dat als koek
Als niemand ons leidt is het einde toch zoek?
Maar er zit een addertje onder het gras:
Staatslieden zijn óók van het menselijk ras

Bovenal gold dat voor Duitsland, veruit de sterkste Europese mogendheid, die nu de grote verliezer was geworden. In 1919 had zich in München de Deutsche Nationalsozialistische Arbeiter Partei (NSDAP) gevormd, die met vrijwel gelijktijdig in Italië gestichte Fasci allerlei gemeen had. Zij rekruteerde haar aanhang uit officieren en teleurgestelde socialisten, die in de nieuwe staat geen toekomst zagen en boordevol haat tegen de in hun opvatting vernederende vrede zaten.
Typisch voor de NSDAP was echter het uitgesproken racisme en antisemitisme. Het Duits debacle werd bovenal toegeschreven aan on-Duitse figuren, Joden die achter de schermen een grote machtspositie hadden verworven, naar de antisemieten stellig beweerden
Het antisemitisme werd vooral geïntroduceerd door Adolf Hitler. Hij richtte net als de fascisten een knokploeg op, de SA (Sturmabteilung), die hij in bruine uniformen stak en daarmee de verbondenheid met de bruine Duitse aarde en met het volk tot uitdrukking te brengen. Deze troepen, uit oud-soldaten en gedeclasseerde bestaande, bonden onmiddellijk de strijd aan met politieke tegenstanders, waarbij zij in bruutheid en terroristische techniek niet onderdeden voor hun Italiaanse collega's. Evenals in Italië was ook in Beieren bij een deel van de middenstand en in de conservatieve kringen de vrees voor 'de roden 'zo groot dat zijn in de NSDAP ook een tijdelijke bondgenoot gingen zien die, hoe ongemanierd ook, zijn nut kon hebben.

Bijgaande kaart laat zien welke Europese landen in de jaren dertig een autoritaire, totalitaire, nationaalsocialistische of fascistische regeringsvorm kregen- en wanneer.
In vele landen bestonden ook fascistische of nationaalsocialistische groeperingen, partijen of tendenties. De belangrijkste ervan (met tussen haakjes het aantal leden , voor zover bekend) waren:
Duitsland (A): NSDAP( januari 1933: 719446;
Italië (B): Fascistische partij ( 1921): ongeveer 500.000 aanhangers;
Spanje(C): aanhangers van Primo de Rivera;
Bulgarije(D):beweging van Tzankow( ongeveer 200.000 aanhangers);
Griekenland(E):Metaxisten;
Hongarije(F): Groepering Gömbös, Pijlkruisers, Landeigenarenpartij;
Joegoslavië (G): Kroatische beweging Oetasji;
Oostenrijk (H):DNSAP (1930 ongeveer 40 duizend);
Portugal (I): Nationale Unie
Roemenië (J): ijzeren Garde( ongeveer 200 duizend)
België (K): Verdinaso, Vlaams Nationaal Verbond, Rexisten;
Danzig (L): NSDAP;
Engeland (M): Britse Unie van Fascisten;
Denemarken (N): DNSAP ( ongeveer 20 duizend)
Finland (O): IKI( gematigde fascistische partij);
Frankrijk (P): Croix de Feu ( 200 000), Jeunesses Patriotes ( 240 000), Solidarité Francaise ( 180 000), Front Paysan, CSAR;
Nederland (Q): (NSB) ( 50 000), zwart front, NSDAP (600);
Noorwegen (R): Nasjonaal Samling;
Zweden (S): Nationelle Forbundet

Het soldateske element onder de aanhang was groot en juist dit zat in feite nog ideologisch vast aan de oude nationalistische staat. Zo trad hier ook door de herkomst van de volgelingen en dor de oogluikende tolerantie van de autoriteiten van het begin af een verschuiving naar rechts op. Een dubbele herkomst dus- de nationalistische en socialistische- die vooral in de beginfase herhaaldelijk een scheuring leek te zullen veroorzaken. Deze tweeslachtigheid kon alleen worden overwonnen dor een sterk, ja absoluut leiderschap. Mussolini en Hitler slaagde er in dank zij de kracht van hun persoonlijkheid, telkens weer een scheuring te beletten en alle rivalen uit te schakelen. Want misschien werd de leiderscultus- al paste hij ook helemaal in het antidemocratisch straf hiërarchisch denken dat hier opgeld deed- ook daarom zo grif aanvaard, omdat er niet de gretige psychologische behoefte was aan een idool, maar omdat dat idool nog een zeer aanwijsbare praktische functie had: de leider moest als een ijzeren klem fungeren om zo de ideologische barsten in de bodem bijeen te houden. Duitsland en Italië beleefden de grootste ontplooiing van het fascisme, maar zij waren geen volkomen uitzondering. We vinden fascistische bewegingen in tal van Europese landen. Wat al deze bewegingen verbond, was niet alleen de wil de natie te vernieuwen. Zij zochten ook alle die vernieuwing in antidemocratische, straf hiërarchische ordening, geënt op een verheerlijkt verleden. Zij cultiveerden daarom overal het leiderschap, het elitebegrip, militaire strijdbaarheid jegens de buitenwacht, een cultus die in het soldateske karakter van de beweging, en in de geestdrift voor uniformen en vlaggen tot uitdrukking kwam. En doordat hun vernieuwing uitging van een geïdealiseerd verleden, drogen hun culturele opvattingen, of wat daarvoor doorging, ook een antimodern karakter. Met de emancipatie van de vrouw konden zij niets beginnen. Hun staat was een mannenmaatschappij. Wat zij tevens gemeen hadden was- ook in verband met hun verachting voor de burgerlijke moraal en hun cultus van een heroïsch verleden- de sterke hang naar geweld.
Aan de andere kant varieerden d historische traditie en de sociale toestanden in de verschillende landen sterk. In de landen met een lange liberaal-democratische traditie, die tevens volop geïndustrialiseerd waren, zoals Engeland, Frankrijk, België en Nederland , wisten de fascisten nooit tot een grote massapartij en een ernstige bedreiging van het regeringsbestel uit de groeien. De economisch sociale verschuivingen, de depressie vooral, brachten natuurlijk wel allerlei groepen in moeilijkheden die in socialisme en communisme geen ideologisch onderdak vonden: kleine middenstanders, kleine ondernemers, officieren, ambtenaren, een deel van de boeren. Wrevel over het parlementaire stelsel, over de moderne samenleving vinden we ook hier, evenals heimwee naar de tijd vóór de industrialisatie, wat weer ten nauwste versmolten was met het nationalisme en d wens om de natie te verjongen. Die verjonging betekende dan ook 'zuivering' van onnationale elementen. In Engeland predikte Oswald Mosley de fascistische staat. In Frankrijk komen we het Croix de Feu tegen van een zekere kolonel de la Rocque. In Nederland waren er verscheidene splintergroepjes, die later door de NSB van Mussert werden opgeslorpt of verdrongen.
Intermezzo:
'Wij beslissen iets. We brengen het dan in het midden en wachten enige tijd om te zien wat er gebeurt. Volgt er geen misbaar, breekt er geen opstand uit- want de mensen begrijpen toch niet wat er werd beslist- dan gaan we weer wat verder. Stap voor stap, tot er geen terugkeer meer mogelijk is.'
( Jean Claude Juncker, christendemocraat, premier van Luxemburg, ex-president van de Europese raad, in Der Spiegel, 52/1999)
In Belgie was er in de jaren twintig al de Légion Nationale , die tegen de Vlaamse beweging een fel Belgisch Nationalisme propageerde en die met Mussolini sympathiseerde. Later ontstond het rexisme onder leiding van Léon Degrelle en aan Vlaamse kant de Vlaams Nationalistische Verdinaso beweging. Ofschoon deze bewegingen zelfstandig waren ontstaan, moest het imitatieaspect erin worden betrokken: het succes volle voorbeeld van Italië en na 1933 van Hitler-Duitsland. Dat de meeste pas in de jaren dertig van zich doen spreken- na de depressie- is dan ook geen toeval. En dat zij in Frankrijk en België naar verhouding van meer betekenis waren dan in Engeland en Nederland, valt eveneens te verklaren. In Frankrijk immers werkte het parlementaire het moeizaamst. Bovendien was er juist in Frankrijk enige aanleiding om te treuren over de voormalige grootheid. Een zekere achterstand in industrialisatie kwam daar nog bij. Het gefrustreerde Franse nationalisme had al in het begin van de eeuw een pre-fascistische groep, de Action Française, in het leven geroepen. Maar de middenklasse bleven in meerderheid toch de republiek trouw, diep geworteld als zij waren in een lange liberaal-democratische traditie. Iets dat de middenklasse in Duitsland niet kende.
In Belgie was er de Vlaams-Waalse tegenstelling, die aan weerskanten zo gauw tot felle uitingen van het nationalisme kon voeren. Wat zich hier aan fascisme roerde, kan daarom niet los gedacht worden van het feit dat België nooit zijn nationale identiteit had gevonden. Dus bleek het ontvankelijker voor radicale ideologieën dan bijvoorbeeld Nederland.
Ietwat anders lagen de kaarten in de landen, waar nog een verouderde sociaaleconomische structuur bestond en waar de sterke middenklasse met een lange parlementaire traditie ontbrak: Spanje en in Oost-Europa. In Spanje vormden de kerk, grootgrondbezit en leger nog een ontzagwekkende macht. Omgekeerd hadden socialisme, communisme, anarchosyndicalisme, kortom de protestideologieën van links, niet alleen het stadsproletariaat en de landarbeiders, maar ook het progressieve deel van de burgerij in hun greep. Voor een nieuwe protestideologie die zich zowel tegen het oude richtte als tegen de socialistische heilstaat, waren er te weinig liefhebbers. En voor een reactie op industrialisatie en burgermaatschappij was er ook nauwelijks reden, omdat het land zich nog in een pre-industriële en pre-burgerlijk stadium bevond. Het Spaanse fascisme was te zwak, te onvolwassen om op eigen benen te staan. Het gevolg was dat het vanzelf tegen de oude machten moest aanleunen. De oude machten, kerk en leger, slaagden er later in om tijdens de burgeroorlog de Falange op te slurpen, te adopteren. Anders dan in Duitsland en Italië hielp hier het fascisme zo het wat bouwvallige semi-feodale verleden nog een keer in het zadel.
Wat voor Spanje gold, gold in feite ook voor Hongarije en Roemenië. Het fascisme was wat de historische ontwikkeling aangaat, hier even prematuur en stond dus voor de keuze óf tegen de oude heersende machten óf de arme massa's van de bevolking aan te leunen. In Hongarije komen we verscheidene elkaar bestrijdende groepen tegen. Bestrijding van het communisme, bestrijding van Joden en liberalisme, proclamatie van een door het Magyaren-ras beheerste staat prijkten naast sociaal revolutionaire maatregelen van verdeling van het grootgrondbezit op de diverse agenda's.
De IJzeren Garde van Codreaunu in Roemenië, fel antisemitisch en antidemocratisch, rekruteerde haar volgelingen veelal uit studenten, net als Falange. Zij wilde terug naar een middeleeuws christelijke elitestaat. Het conservatief-aristocratische element domineerde hier sterk.
Intermezzo
Fascisme in Italië. Tien geboden van de militiesoldaten, wel eens toegeschreven aan Mussolini.
1. De fascist, en in het bijzonder de militiesoldaat, mag niet in eeuwige vrede geloven.
2. Straffen zijn altijd verdient.
3. Men dien zijn vaderland ook door benzinetank te bewaken.
4. De kameraad is uw broeder: a)omdat hij met u optrekt, b) omdat hij denkt en voelt als u.
5. Geweer en patroontas zijn er niet om vergeten te worden, maar om te worden gereed gehouden voor de strijd.
6. Zeg nooit: de regering betaald, want u bent zelf degene die betaald; de regering hebt u zelf gewild en u draagt haar uniform.
7. Gehoorzaamheid is het wezen van het leger; zonder gehoorzaamheid bestaan er geen soldaten, maar wel wanorde en nederlagen.
8. Mussolini heeft altijd gelijk.
9. De vrijwilliger heeft geen voorrechten, als hij niet gehoorzaamt.
10. Eén ding moet u boven alles dierbaar zijn: het leven van de Duce.
Evenmin als de bovenal anti-Russische, door studenten en officieren gedragen Lapua-beweging in Finland, vermochten ook deze groepen uit te groeien tot een echte en onvervalste partij voor de grote massa.
Daarnaast zou men nog een regeringsfascisme kunnen signaleren, dat in feite een poging van de heersende conservatieve-nationale kringen zelf was om de liberale staat af te breken en een sociaal-revolutionaire ontwikkeling de wind uit de zeilen te nemen. Zo vinden we in Oostenrijk bij kanselier Dollfuss en in kerkelijke kringen een Austro-fascisme, in Hongarije bij premier Gömbös de gedachte aan een nieuwe corporatieve staat. Een overheidsfascisme dus, dat evenmin gedragen werd door een massapartij. Ook Salazar in Portugal en Metaxas in Griekenland zou men hiertoe kunnen rekenen.
Vatten we nog eenmaal de hoofdpunten samen: het nationalisme was in de negentiende eeuw de ideologie, ja de godsdienst geworden van de geëmancipeerde burgerij. Maar de industrialisatie en vooral de wereldoorlog hadden nieuwe groepen bedreigd en aangetast. Het betrof hier veelal elementen die uit de burgerlijke samenleving waren losgeslagen, gedeclasseerde, kleine middenstanders, kleine ondernemers, die hun kansen om vooruit te komen zagen slinken in een kapitalistische staat die economische macht steeds meer in handen van het grootkapitaal leek te brengen; zij zagen evenmin heil in een socialistische staat, waarbij het proletariaat of de partij uitsluitend de dien st zou uitmaken. Verder waren er veel officieren en intellectuelen die na de oorlog de weg naar de normale samenleving niet meer konden vinden. Een weg die door economische chaos bovendien nog extra werd bemoeilijkt, en met name in die landen, die als de uiteindelijke verliezer tevoorschijn waren gekomen. Het waren diverse elementen die tussen twee stelen dreigden te raken of dat gevoel hadden, waaruit het fascisme zijn eerste aanhangers rekruteerde. Daarbij grepen de fascisten naar het nationalisme, aangezien zijzelf nog afgezakte erfgenamen va de oude nationale staat waren. Maar teven grepen zij naar een oude variant van het socialisme, omdat die oude burgerlijke staat voor hen geen tehuis meer bood, gefaald had en vernieuwd diende te worden op een basis, di de gehele bevolking voldoening schonk. Het fascisme was daarom nóg rechts nóch links. Het stond in een driehoeksverhouding tot beide polen. Het wilde de oude verticale bindingen door nieuw verticale bindingen vervangen. Daarom was het fel anti-burgerlijk. De burgerlijke staat, zeker in zijn parlementaire vorm, was in zijn ogen onwaardig geleken om de nationale gedachte nog langer te representeren. Maar het fascisme was van begin af aan ook fanatiek antisocialist, omdat het in het socialisme de revolutionaire mededinger zag, die een beroep deed op verwante gevoelens, maar voor een ander doel en uitgaande van de horizontale internationale binding van de klassenstrijd. Het wilde het hiërarchische patroon dat vóór de industrialisatie had bestaan, in de technische industriële samenleving verwezenlijken.
Maar de dragers zouden nieuwe elementen zijn, niet de oude feodale groepen, doch de afvalelementen van de burgerlijke maatschappij, die zich noch in het kapitalisme noch in het socialisme thuis voelden. Tot een revolutionaire massabeweging met een eigen dynamiek kon het fascisme daarom alleen uitgroeien in die landen waar aan die ene belangrijke voorwaarde was voldaan: er moesten voldoende afvalelementen van een burgerlijke samenleving aanwezig zijn. Vooral in Duitsland en in iets mindere mate in Italië was dat het geval. De hang naar gewelddadigheid en onverdraagzaamheid was de diverse fascistische bewegingen daarbij eigen. Uiteraard ontwikkelede hij zich het sterkst, waar het fascisme zelf de grootste dynamiek ontplooide en niet meer door conservatieve en traditionalistische invloeden getemperd kon worde: in nazi-Duitsland.

Redactie.
Wie in het opkomende fascisme in het Europa van 1919-1935 geen gelijkenis kan vinden met de huidige EU, mag zich een wereldvreemde -en politieke onbenul noemen.
Het eigenaardige van het huidige fascistische en dictatoriale EU is het feit dat een ieder die tegen de vorming van de fascistische superstaat Europa is, wordt uitgemaakt door de eurofielen als een fascist. Ik houd mijzelf nog steeds voor dat oorlogszuchtige lieden als o.a. Verhofstadt en van Baalen, de mensen in Europa doet beseffen dat met deze lieden een oorlog alsmaar dichterbij komt en zij onder geen voorwaarde aan de macht mogen komen. Ook onze eigen politici praten over de EU als Mussert over de NSB deed: één aanvoerder, vele ongekozene de regering en het EU parlement een papieren tijger. Een echte democratie is ook bij veel van de Nederlandse politie een doorn in het oog. Verkiezingen is een onding, vinden zij. De verkiezingen van 22-25 mei 2014 zijn er niet om wel of geen EU maar om het Europese parlement een nieuwe samenstelling te geven.
Dat Nederland niet geheel vrij is van een systeem dat ook door veel fascisten en dictators is gebruikt moge blijken uit het corporatistische systeem volgens Wikipedia:
Andere dictators die dit systeem hanteerden waren o.a.: Mussolini (
Italië) , dr Antonio de Oliveiro Salazar (Portugal), Getulio Vargas(Brazilië), dr. Engelebert Dollfuss en Kurt Schuchmigg(Oostenrijk) , Juan Peron(Argentinië) .
Dag.
mei 2014