Uit het onderstaand stukje geschiedenis zal blijken dat de Hollanders ook tijdens de tachtig jarige oorlog - de zetel van Alva was Brussel- tegen Brussel in opstand kwamen. De huidige anti EU gedachten is derhalve niets nieuws voor echte Nederlanders.
Ook is het goed een stukje geschiedenis te lezen. Naar verluidt is dit deel van de Nederlandse cultuur voor vele jongeren een nog niet ontsloten geheim.
Men heeft op de scholen nu andere onderwerpen dan geschiedenis: schoolreizen naar verre oorden e.d.




'U wilt ons uitroeien en dat bevalt ons niets.' Willem van Oranje kon puntig zijn als hij dat wilde.
Hij richtte zijn woorden tot een handlanger van Don Juan, de landvoogd die namens de Spaanse
koning de opstandige Nederlanden kwam bedwingen. Oranjes woorden hadden een grotere strekking dan alleen de situatie van 1577. Tien jaar eerder had een andere landvoogd, de hertog van Alva, met zijn meedogenloze vervolging van calvinisten laten zien dat het Spanje ernst was met de verdelging van religieuze nieuwlichters en eenieder die niet het hoofd boog voor de
monarch Filips II.
De drie hoofdstukken in 'Binnenlandse momenten' bestrijken de aanvangsperiode van de
Opstand die eindigt met de dood van Willem van Oranje en de exodus uit Vlaanderen en Brabant.
Ze laten zien hoe penibel de situatie van de opstandelingen vaak was, maar ook hoe onvoorziene
ontwikkelingen de Nederlanders juist de wind in de zeilen gaven. Van de martelaren van
Gorcum via de Unie van Utrecht naar het Plakkaat van Verlatinghe tekent zich de ontwikkeling af van een rebellie die met vallen en opstaan uitmondt in de vorming van een eigen staat.
Het grote drama in de laatste jaren van het leven van Willem van Oranje is geweest dat zijn plannen moesten falen om de Republiek en de Gouden Eeuw mogelijk te maken.


Martelaren van Gorcum (1572)
In de nacht van 6 juli in het
veelbewogen jaar 1572 maakt een schuit zich los van de kade van Gorcum en glijdt de duisternis in. Aan boord een groepje franciscanen, twee pastoors en hun bewakers. De geestelijken zijn gekneveld en maken een geslagen indruk. Hun bewakers zijn watergeuzen: ruwe kerels met littekens, slechte gebitten, op hun kledij een vignetje met een bril. Ze lachen veelbetekenend terwijl ze zeggen dat de tocht naar Den Briel gaat.
Ruim een week eerder waren de watergeuzen voor Gorcum verschenen. Een eskader van dertien schepen had het stadje opgeëist voor de prins van Oranje. De dag erna was de capitulatie gevolgd. De afspraak was dat niemand een haar zou worden gekrenkt, ook de inwoners van het franciscanenklooster en de pastoors van Gorcum niet. Maar de overeenkomst werd onmiddellijk geschonden. De geestelijken werden mishandeld en in een onderaards hol gegooid. Vol bange voorgevoelens vragen de gevangenen zich af waarom ze op transport naar Den Briel zijn gezet. Den Briel is het hoofdkwartier van Willem van der Marck, graaf van Lumey, opperbevelhebber der watergeuzen. De geestelijken zijn vagelijk bekend met Lumeys reputatie als het om dienaars van de katholieke kerk gaat. Wat hun ook in Den Briel staat te wachten, veel goeds kan het niet zijn. In het licht van de ochtend doemt eerst Dordrecht op. Het is zondag, maar op deze rustdag des Heren staat op de kade al een menigte klaar om de opvarenden te overladen met scheldwoorden en fluimen. Veel hebben de geestelijken de mensheid niet misdaan. Misschien dat een enkeling het niet zo nauw nam met het celibaat, maar verder hebben ze geen vlieg kwaad gedaan. Hun voornaamste zonde is het simpele feit dat ze de katholieke kerk vertegenwoordigen.
De hertog van Alva is ook katholiek. Uit naam van de Spaanse koning Filips II heeft Alva talloze protestanten en doopsgezinden laten oppakken, hun goederen geconfisqueerd en ze naar een miserabel levenseinde gestuurd op het schavot of de brandstapel. De vrees voor en de woede over het Spaanse schrikbewind worden nu uitgestort over de Gorcumse geestelijken. Van Dordrecht naar Den Briel doet de schuit er nog eens een dag over. Het is zeven uur in de ochtend, normaal geen tijdstip waarop de graaf van Lumey interesse toont in de buitenwereld, maar voor de gasten uit Gorcum maakt hij een uitzondering.
Vanaf zijn paard monstert Lumey de gevangenen. Hij maakt geen erg evenwichtige indruk. Eerst loert hij met grimmige blik naar de verfomfaaide gevangenen. Dan begint hij te lachen, steeds luider, tot hij schaterend zijn evenwicht verliest en achterover van zijn paard tuimelt.
Lumey laat de Gorcummers twee-aan-twee in een schertsprocessie naar het centrum van Den Briel lopen. Onderweg knalt zijn zweep over hun ruggen. Op het marktplein heeft zich al een joelende menigte verzameld. Er staat ook een galg, waar ze driemaal omheen moeten lopen. Daarna worden ze in de gevangenis gegooid, in afwachting van wat Lumey nog meer voor hen in petto heeft. De stadsraad van Den Briel heeft inmiddels genoeg gezien. De Brielse bestuurders hebben zich aan de kant van de opstandelingen geschaard, maar beginnen bedenkingen te krijgen bij het eigengereide optreden van Lumey. Er zitten nu meer dan twintig mannen in het cachot en niemand weet wat er precies met ze gaat gebeuren. De heren regenten schrijven een expresbrief aan de prins van Oranje met het verzoek de gevangenen te redden. Prins Willem reageert onmiddellijk. De volgende dag al brengt een bode zijn antwoord op het stadhuis, met het bevel de gevangenen vrij te laten. Door Oranjes brief worden de geestelijken inzet van een conflict dat de Opstand tegen Spanje al een tijdje parten speelde. Wat later het begin van de Tachtigjarige Oorlog zou worden genoemd, was nog geen duidelijk gecoördineerde opstand, met een duidelijke leiding. Wel waren er plannen, maar die werden telkens ingehaald door spontane acties. In dit vroege stadium stonden, ietwat schematisch gesteld, twee vormen van rebellie naast elkaar. Aan de ene kant was er de impulsieve opstand, gevoerd door mensen die handelden uit woede en wrok. Deze lieden waren ongeduldig, avontuurlijk en hardhandig. Voor hen was Lumey de grote held.
Aan de andere kant was er het verzet dat werd geleid 'van bovenaf': een bewerkelijke rebellie die zich bezighield met moeizame plannenmakerij, overleg tussen overheden en het verkondigen van religieuze verdraagzaamheid. Van deze meer gereguleerde en beschaafde opstand was de prins van Oranje de centrale figuur.
De twee versies bleken elkaar steeds duidelijker uit te sluiten. Eén van beide moest wijken. De lotgevallen van de mannen uit Gorcum dreef de rivaliteit op de spits, de uitkomst zou bepalend zijn voor het verloop van de Tachtigjarige Oorlog.
Willem II, graaf van Lumey (Lummen), was dertig jaar oud en erfgenaam van het oude geslacht Van der Marck, dat verschillende prins-bisschoppen aan het bisdom Luik had geleverd. Voordat de Opstand goed en wel was begonnen, had Lumey zich al ontpopt tot een rebel. Toen Willem van Oranje nog vroom het katholieke geloof beleed, was Lumey al overgegaan tot het calvinisme. En in de tijd dat Oranje zich nog demonstratief onthield van geweldplegingen, had Lumey al een soort paramilitaire organisatie opgezet, de zogeheten 'vossenstaarten'. Hij overviel dorpen en stadjes met zijn troep, herkenbaar aan op hun hoofddeksel bevestigde vossenstaarten. 'Lumey de Vossenstaart' luidde zijn bijnaam. Waar hij kwam moesten Spaansgezinden en geestelijken het ontgelden. De ene keer werd het slachtoffer achter een paard door de modder gesleurd, een andere keer met de strop om de nek gedwongen de paus af te zweren.
Door zijn familiebanden was Lumey verbonden met belangrijke personages uit de beginfase van de Opstand. Hendrik van Brederode, een van de belangrijkste leden van het zogeheten 'Verbond der Edelen', was een volle neef. Lumey en Brederode waren fuifnummers, wapenbroeders tijdens nachtenlange drinkgelagen. Lumey was tevens familie van Lamoraal van Egmont, behorend tot de adellijke top van de Lage Landen. Egmont, stadhouder van Vlaanderen en Artesië, was ook een sleutelfiguur in de aanstaande gebeurtenissen.
De eerste rimpelingen van georganiseerd verzet tegen de Spaanse overheersing waren zichtbaar geworden toen in 1565 het Verbond der Edelen werd opgericht. Hierin hadden de voornaamste leden van de lage adel zich verenigd om te proteste-ren tegen de vervolging van protestanten door het Spaanse gezag in Brussel.
Het woord 'geus', waarmee Lumey bekendheid zou verwerven, bestond nog niet in het Nederlands.
Het werd geboren toen een jaar later, in 1566, dezelfde edellieden het zogeheten 'Smeekschrift der Edelen' aan Margaretha van Parma, de landvoogdes in Brussel, kwamen aanbieden. Lumeys neef Brederode was leider van de delegatie. De landvoogdes zegde een grotere godsdienstvrijheid toe, maar ondertussen had een hoveling de delegatie van het Eedverbond net hoorbaar uitgemaakt voor 'bedelaars' - gueux in het Frans. In goed Hollands werd dat 'geus'. De toon was gezet. Toen Brederode op zijn thuisreis Antwerpen aandeed, bleek dat het verhaal hem vooruit was gesneld. Duizenden burgers applaudisseerden voor hem toen hij voor herberg de Rode Leeuw uit het zadel sprong. Brederode werd bekend als de 'Grote Geus'. Edelen begonnen als mascotte een kleine
bedelnap aan hun riem te dragen. Willem van Oranje deed aan al dat geuzengedoe niet mee. Hij was de aanzienlijkste edelman van de Lage Landen; in 1544 was hem door vererving het prinsdom Orange in Frankrijk toegevallen, waardoor hij zich 'Zijne Hoogheid' mocht laten noemen. Zijn positie bij de Spaanse koning, Filips ii, was prominent. Hij was diens plaatsvervanger ofwel 'stadhouder' in Holland, Zeeland en Utrecht. Samen met de hertog van Alva behoorde Oranje tot 's konings belangrijkste raadsmannen. Oranje was bovendien ridder in de Orde van het Gulden Vlies, een buitengewoon illustere herensociëteit waarin de pijlers van het Spaanse gezag
zitting hadden. Er was dan ook heel wat voor nodig voordat de prins tegen zijn vorst opstond. Net als alle andere Nederlandse edelen was Oranje tegenstander van Filips' streven de staat te centraliseren. Die centralisatie ging namelijk ten koste van de adellijke privileges. Tevens was Oranje gekant tegen de harde belastingmaatregelen. Maar bovenal verafschuwde hij de vervolging van protestanten. Al in 1564 had hij luid en duidelijk afstand genomen van Madrid: 'Ik kan niet goedkeuren dat vorsten over het geweten van hun onderdanen willen heersen.' Samen met Lamoraal van Egmont en de graaf van Horne had hij per brief geprotesteerd tegen de invoering van de inquisitie in Vlaanderen.
Het waren uiteindelijk gebeurtenissen buiten zijn invloed die Willem van Oranje dwongen tot handelen over te gaan. Allereerst was daar de Beeldenstorm in 1566, toen de haat tegen de katholieke kerk en koning leidde tot vernielingen van beelden en altaars. In een tweede Beeldenstorm maakten sommige vandalen geen onderscheid meer tussen de beelden en hun vereerders. De reactie van Filips wierp vervolgens olie op het vuur: hij stuurde de
hertog van Alva met een macht van 10.000 Spaanse keurtroepen naar de roerige regio. Toen wist de prins van Oranje dat hij moest kiezen. Hij nam de wijk naar zijn stamslot Dillenburg, gelegen in het Duitse Nassau. Hier ontving hij berichten over het schrikbewind dat in de Lage Landen op de bewoners neerdaalde. Alva had een tribunaal ingericht, al snel de Bloedraad genoemd. Het jaar 1568 was aangevangen met de terechtstelling van 84 personen en de arrestatie van 1500 anderen. In Dillenburg vernam Willem van Oranje dat hij door de Bloedraad als landverrader was gedagvaard en uit al zijn functies was ontslagen. Hier ook hoorde hij dat Lamoraal van Egmont en de graaf van Horne, op last van Alva, in Brussel waren gearresteerd en onthoofd. Lieten de Lage Landen zich onderdrukken of kwamen ze in verzet? Oranje zou zijn complete familiekapitaal spenderen aan de organisatie en uitrusting van een aantal veldtochten. Maar het waren niet zijn verrichtingen, noch die van zijn broers die de opstand tegen de ijzeren hertog momentum zouden geven, maar de onvoorspelbare acties van de roekeloze Lumey.
Op het mom ent dat Lumey zich verheugde op de terechtstelling van de Gorcumse geestelijken, was hij van een amokmakende dronkenlap opgeklommen tot een van de grootste voortrekkers van de Opstand. Wat was er in de tussentijd gebeurd? Allereerst had zijn neef Brederode het veld geruimd. Even was de 'Grote Geus' de spil van de Opstand geweest, maar na een mislukte veldtocht was hij naar Duitsland gevlucht, waar hij even later, in 1568, gedesillusioneerd zijn laatste adem uitblies. Op zich was de prins van Oranje nu de meest voor de hand liggende leider van het verzet geworden, maar zijn militaire acties lieten te lang op zich wachten of zetten weinig zoden aan de dijk. Een andere belangrijke ontwikkeling was dat het strijdtoneel zich had uitgebreid naar zee. Lumey had inmiddels, net als vele andere lagere edelen die voor Alva's Bloedraad waren gedaagd, een veilig heenkomen gezocht op het water. De Spanjaarden waren beduidend minder gevaarlijk op zee dan op land. Ter zee kon de vijand veel effectiever worden bestreden.Uitgerust met kaperbrieven maakten deze edelen de scheepvaart voor vriend en vijand onveilig. De 'watergeuzen' waren een feit en Lumey werd door zijn energie en gedrevenheid hun natuurlijke leider. In 1571 werd de graaf officieel door de prins van Oranje tot hun opperbevelhebber benoemd. Lumeys belangrijkste wapenfeit vond plaats in het jaar hierna. Tot die tijd hadden de watergeuzen gebruik kunnen maken van de Engelse havens, waar ze ongrijpbaar waren voor de vijand. Maar Lumeys zeerovers veroorzaakten zoveel overlast dat koningin Elizabeth ze begin 1572 uit haar havens verbande.
In maart dat jaar voeren ze de Noordzee op en werden ze overvallen door een hevige storm. Toen de golven eindelijk tot bedaren waren gekomen, vonden de ruim twintig schepen zichzelf terug voor de kust van het eiland Putten, waar de contouren van het stadje Den Briel (Brielle) wenkten. Den Briel bleek geen Spaanse soldaten binnen de muren te hebben: een buitenkans. Zonder slag of stoot viel het stadje in handen van de watergeuzen. 'Op 1 april verloor Alva zijn bril,' luidde weldra een volksdicht. Lumey verstond de kunst van pr. Hij verwijderde de vossenstaart en liet bij zijn mannen een vignet met daarop een bril op hun kleding naaien.
Den Briel groeide uit tot een kapersnest, van waaruit bliksemaanvallen werden uitgevoerd op Spaanse stellingen. Door list, waaghalzerij en met hulp van de lokale bevolking vielen dat jaar in hoog tempo Zeeuwse en Hollandse steden in handen van Lumey en zijn mannen: Vlissingen, Veere, Dordrecht, Delft - meer dan twintig steden en stadjes, waaronder dus ook Gorcum op 26 juni. Steevast maakten Lumeys mannen daarbij jacht op geestelijken, of die de Opstand nu hadden gesteund of niet. De enkele keer dat Oranje daarvan te horen kreeg, richtte hij een vermaning aan Lumeys adres. Veel haalde dat niet uit. Hij kon in dat jaar slechts bogen op een paar veldtochten, die waren stukgelopen op geldgebrek en het professionele Spaanse leger. Lumey begon zichzelf te zien als de leider van de Opstand, en hij was de enige niet. Lumey was door Oranje aangesteld als 'onze algemene luitenant en bestelde overste van Holland', maar buiten gehoorsafstand van de prins liet hij zich 'gouverneur en stadhouder van Holland' noemen. Als de opperbevelhebber der watergeuzen in het Brielse stadhuis de brief van de prins van Oranje in handen krijgt, staat hij op z'n zachtst gezegd weinig open voor het bevel zijn katholieke gevangenen vrij te laten. Wapperend met de expresbrief zou hij tegen omstanders hebben geroepen: 'Welke bevelen heb ik van de prins van Oranje te ontvangen? Zou het niet beter passen dat ik over hém het bevel zou voeren?' Als de Gorcumse geestelijken al een kans hadden het er levend af te brengen, dan was die nu verkeken.
Inmiddels hebben familieleden van de geestelijken geld verzameld om hen vrij te kopen, maar Lumey gaat er niet op in. Hij organiseert een dispuut, een religieus twistgesprek, bedoeld om de geestelijken in het aangezicht van de dood van hungeloof te laten vallen. De franciscaan Claas Pieckheeft zich in de afgelopen dagen opgewerkt als morele leidsman van de gevangenen. Hij reageert smalend op de bekeringspoging. Moet hij nu ineens, zegt hij, een 'vals en ketters geloof' aannemen? 'Dat is toch al te dwaas. Eens zal de dood mij toch verrassen.' Slechts twee gevangenen kiezen eieren voor hun geld, onder wie Hendrik, een lekenbroeder van slechts achttien lentes. Rond middernacht laat Lumey de gevangenen uit de stad leiden en naar Rugge brengen,
even buiten Den Briel. Daar voegt de jeugdige Hendrik zich weer bij het gezelschap - hij heeft
berouw gekregen van zijn keuze. In Rugge staan de resten van een afgebrand regulierenklooster, met ernaast een turfschuur. Lumey is zelf niet van de partij, maar de afwikkeling geschiedt in zijn geest.
Binnen hangen al enkele stroppen aan de balken. Er wordt nog een allerlaatste poging gedaan de geestelijken aan de moederkerk te ontfutselen. Voor de laatste maal kunnen ze het leven redden door de paus af te zweren. Opnieuw krijgt Hendrik het te kwaad; hij liegt twee jaar van zijn leeftijd af, waardoor de geuzen hem te jong oordelen voor de strop. Hendrik moet toekijken hoe de een na de ander, Claas Pieck als eerste, de trap bestijgt, de strop krijgt omgelegd, met een tussen hemel en aarde bungelt, en vervolgens trappend en stuipend het leven laat. Tien dagen na de moor d op de negentien van Gorcum vond in Dordrecht de eerste vrije Statenvergadering plaats. Op deze bijeenkomst van de opstandige steden zegevierde de beschaafde opstand 'van bovenaf'. Willem van Oranje werd benoemd tot de nieuwe stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, en tot 'soevereine admiraal' van Holland en West-Friesland. De prins was niet langer meer een rebellenleider maar een staatshoofd, aangesteld door een representatieve vergadering - al werd die vergadering natuurlijk niet erkend door de koning van Spanje. Tot nu toe had Oranje de oorlog uit eigen zak betaald, maar vanaf dat moment zouden de gewesten Holland en Zeeland de legerfinanciering op zich nemen. Op deze vergadering werden ook bepalingen opgesteld die een einde moesten maken aan de wreedheden van Lumey. Het was het begin van het einde van diens rol in de Opstand. Toen Lumey eind 1572 een zware militaire nederlaag leed, kon hij uit zijn functies worden ontheven en gevangengezet. Na zijn vrijlating, een jaar later, bleef hij een intense wrok koesteren tegen Oranje. Hij keerde terug tot de schoot van de ooit zo door hem gehate moederkerk, ongetwijfeldomdat zijn erflanden in katholiek Spaanse gebied lagen en hij voor inkomsten op zijn grondbezit moest terugvallen. In 1577 overleed hij, waarschijnlijk door vergiftiging.
De negentien slachtoffers van Lumey zouden postuum een glansrijke carrière doorlopen. Katholieken bleven nog lang een benarde minderheid in de Lage Landen. Voor hen werden de negentien lichtende bakens in de duisternis. In 1675 vond hun zaligverklaring door de paus plaats. In 1867 werden de martelaren officieel heilig verklaard. Den Briel groeide uit tot een bedevaartsplaats.

Bron: Nederlands geschiedkundige genootschap.

februari 2014