Een boek over een stofzuiger? Het is niet de eerste keer dat Meir Shalev (1948)
het alledaagse en eenvoudige tot hoofdpersoon van een boek bombardeert. In De
kus van Esau (1991) waren het bakkers, in Een duif en een jongen (2006) waren
het postduiven. Maar het is evenmin de eerste keer dat een schijnbaar banaal
onderwerp in de vaardige handen van de schrijver tot een vorstelijk verhaal wordt
omgesmeed. In Het zat zo is dat niet anders. De stofzuiger is immers slechts het
vehikel waarmee de allerbelangrijkste zaken van het leven worden voorgereden:
liefde en dood, obsessies en wraak, afkomst en toekomst. Shalev geeft bovendien
toe dat de inhoud meer dan ooit autobiografisch is. Dit zijn memoires, zegt hij
ronduit.
Een garantie op de waarheid is dat allerminst. In zijn familie betekenen geheugen
en verbeelding immers hetzelfde, en het verhaal dat het meest met de feiten klopt,
is het mooiste verhaal. In elk geval liegt Shalev niet als hij zegt dat zijn oma van
moederszijde van haar schoonbroer in Amerika een stofzuiger had gekregen. Zijn
oma is een poetsziek mens. Haar enige vijand: het vuil. De stofzuiger doet veel
stof opwaaien in de mosjav. In een coöperatieve landbouwnederzetting, waar
iedereen zelf de handen uit de mouwen dient te steken, staat de svieper
vanzelfsprekend voor ‘verwendheid, ijdeltuiterij, persoonlijk geluksbejag,
lichtzinnigheid en genotzucht’. Het is de aanzet voor een ronduit schitterend
verhaal vol scherpe inzichten en milde zelfspot. En de politiek? Tijdens een
treinreis wuift de jonge Meir Shalev naar Jordaanse boeren aan de overzijde van
de grens. Sommige boeren wuiven terug.
Uw boek raakt geen enkel politiek thema aan. Daarom zal ik geen politieke
vragen stellen. Bent u verrast? Opgelucht? Teleurgesteld?
Meir Shalev: Ik ben verrast en tevreden. Ten eerste wil ik het enkel over mijn
boek hebben. En ten tweede kunnen andere schrijvers zoals David Grossman,
Amos Oz en A.B.Yehoshua over politiek veel beter discussiëren dan ik, ook al geef
ik toe dat hun opinies niet veel van die van mij verschillen. Bovendien heb ik in
Israël een column waarin ik wekelijks onder andere politieke kwesties aansnijd.
Misschien ventileer ik mijn mening in het openbaar zelfs vaker dan mijn
collega’s. Maar op tournee in het buitenland wordt Israëlische literatuur nu
eenmaal gezien als een politieke spiegel van het land. Ik kan aan dat misverstand
niet ontsnappen, jammer genoeg.
Sommigen zien u en uw collega’s zelfs als reizende ambassadeurs van de staat
Israël. Ze boycotten zelfs boeken.
Meir Shalev: Als ik word aangezien als een reizend ambassadeur omdat ik vind
dat Israël recht van bestaan heeft, dan leg ik mij daar graag bij neer. Tegelijk heb
ik scherpe kritiek op de regering. Zo vind ik dat Israël de bezette gebieden moet
verlaten. Maar blijkbaar volstaat dat niet. Ik merk dat een groeiend aantal
stemmen, ook in het Westen, steeds luider roept dat we moeten opkrassen. Het is
de prijs die we betalen voor onze stommiteiten.
In uw boek zegt u dat Israël in de jaren’50 kleiner was dan nu, maar toch weids en
ruim. Heeft die uitspraak een politieke bijsmaak?
Meir Shalev: Zeer zeker. In de jaren’50 voelden we ons op die smalle strook land
veel beter in ons vel, ook al dienden we toen voortdurend rekening te houden met
Palestijnse infiltraties. Daarna is het alleen maar bergaf gegaan. Nu voelen we
ons opgesloten en paranoïde, en we wantrouwen iedereen. Het is, alweer, de prijs
voor de bezetting. En het tragische is dat de politiek in de bezette gebieden niet
eens die van de regering is, maar van de kolonisten en de religieuze fanatici. Het
zijn zij die de politieke agenda dicteren. Ik vind dat diep en diep
betreurenswaardig.
Had Israël die problemen kunnen vermijden als het na zijn overwinning in de
Zesdaagse Oorlog in 1967 de veroverde gebieden had teruggegeven?
Meir Shalev: Ik was toen een van de weinigen die vonden dat de bezetting van die
gebieden dwaas en gevaarlijk was. Het is een hap teveel, zei ik tegen mijn vader,
we zullen erin stikken. Mijn vader, die een bekende schrijver en dichter was, dacht
dat ik niet goed wijs was. We hebben een fikse ruzie gehad. Niemand luisterde
toen naar mij, natuurlijk, ik was negentien, en een eenvoudig soldaat. Maar de
beste kans op vrede hebben we naar mijn gevoel gemist toen er in de jaren ’80
besprekingen met Jordanië waren. Koning Hoessein was bereid om de West Bank
terug te nemen. Hij wilde daar zelfs Jeruzalem voor opgeven. Jammer genoeg
heeft de toenmalige Israëlische premier Yitschak Shamir aan die
onderhandelingen een eind gemaakt. Zou u het erg vinden als u nu een eind
maakt aan uw niet-politieke vragen?
Nee, natuurlijk niet. Uw zionistische grootouders deden het Jiddisch, dat ze in
Rusland hadden gesproken, na hun aankomst in Palestina in de ban. Het was de
taal van de onderdrukking, de taal van een verleden dat diende gewist te worden.
Het Hebreeuws was de taal van de pionier, van de toekomst. Toch vind ik dat ‘Het
zat zo’ een verhaal in Jiddische stijl is, dat het als het ware een moderne versie is
van de verhalen van een Jitschok Leib Peretz of Sjolom Alejchem. Meir Shalev:
Het is een groot compliment. Vreemd, nietwaar, dat ik in de traditie van de
19de-eeuwse Jiddische literatuur schrijf terwijl ik geen woord Jiddisch spreek.
Maar het is tegelijk allesbehalve vreemd. Jiddische schrijvers wilden enkel en
alleen een goed verhaal vertellen. En dat wil ik ook, niets meer en niets minder.
Er zijn schrijvers die de lezer willen opvoeden, die een morele boodschap willen
verkondigen. Ik heb daar geen boodschap aan. ik ben met verhalen opgegroeid,
vandaar. Natuurlijk heb ik als kind veel boeken gelezen, maar nog meer heb ik
zitten luisteren naar mijn ouders en grootouders, naar tantes en ooms. Ze waren
stuk voor stuk schitterende vertellers. Ze hebben een onwaarschijnlijk grote
invloed op mijn schrijverschap gehad.
Is de kunst van het vertellen ook niet typisch joods?
Meir Shalev: Verhalen vertellen is inderdaad een joods beroep. Het zit in ons
bloed. We zijn niet voor niets het volk van de Bijbel, een boek dat niet alleen over
moraliteit en religie en spiritualiteit gaat, maar veel meer dan in de Koran of het
Nieuwe Testament verhalen over doodgewone mensen en over menselijke relaties
opdist. Neem Abraham bijvoorbeeld. Die heeft het niet enkel over God, maar ook
over zijn vrouw en zijn zoon.
Maar heeft verhalen vertellen ook niet te maken met de geschiedenis van de
joden? Ze leven al duizenden jaren verspreid over de wereld. Ze verhuizen
voortdurend, of worden weggejaagd. Een onuitputtelijke bron van verhalen, neem
ik aan.
Meir Shalev: Zeker. Daarom vond ik de meest magische verhalen diegene die mijn
grootouders over Rusland en Oekraïne vertelden. Ik woonde in een land waar de
zon ongenadig scheen. Zij kwamen uit een land waar de sneeuw metersdik lag.
Een Russische winter? Die verhalen zijn voor een kind fascinerend,
sprookjesachtig.
Het viel mij op dat u in uw boek dat sprookjesachtige angstvallig bewaart. Uw
grootmoeder likt haar lippen als ze aan wodka denkt, en ze herinnert zich knappe
Russische officieren die naar haar knipoogden in de trein. Maar waarom is ze dan
uit Rusland willen vluchten?
Meir Shalev: Uiteraard was Rusland ook een vreselijk antisemitisch land. Mijn
betovergrootvader van moederszijde is er tijdens een pogrom opgehangen.
Desondanks is het niet meer dan normaal voor immigranten om met nostalgie
terug te blikken op de plaats waar ze vandaan kwamen. Het oude land was
allesbehalve perfect, maar het nieuwe is dat evenmin. Het leven was overal hard,
en Palestina was in de eerste jaren van de 19de eeuw voor joodse pioniers zeker
geen paradijs.
Is het land nu een paradijs?
Meir Shalev: Verre van. Maar ik kan me geen enkele andere plaats indenken waar
ik zou willen leven. Ik ben met hart en ziel met Israël verbonden. A.B. Yehoshua
vindt dat alle joden naar Israël moeten terugkeren. Die opinie deel ik niet, al was
het maar omdat ik niemand wil betuttelen. Er wonen niet alleen joden overal in de
wereld, ze zijn ook allemaal anders. Niet iedereen is religieus, of zionist, of dit of
dat. Iedereen moet maar voor zichzelf uitmaken waar hij het liefst zijn leven wil
slijten.
U slaagt er op wonderlijke wijze in om zelfs de meest tragische gebeurtenissen met
een knipoog te bekijken. U maakt zich weliswaar niet vrolijk over familiale
malheuren, maar toch hangt er voortdurend vrolijkheid in de lucht.
Meir Shalev: Humor en zelfspot zijn een essentieel onderdeel van de joodse
verteltraditie uit oostelijk Europa. Bij mij zit het echt in mijn genen, ik kan niet
anders dan bloedserieuze onderwerpen op een luchtige manier vertellen. Het
maakt het verhaal ook zoveel menselijker, zoveel draaglijker, zoveel troostvoller.
U drijft graag de spot met de mosjav. De sociale controle is er uiterst streng.
Iemand met een haarspeld is een verrader, wie aan manicure doet is een ketter. De
mosjavniks mogen enkel uitblinken in ‘ijver en gemeenschapszin’. Overdrijft u
niet een?
Meir Shalev: Allerminst. Als u wilt, zal ik u een verhaal vertellen. Ik had het
eigenlijk in dit boek moeten opnemen, maar ik heb er te laat aan gedacht. Toen ik
tien was, moest ik een bril dragen. In de mosjav is mij dat niet in dank afgenomen,
niet omdat het in de jaren’50 de gewoonte was om brildragende kinderen te
pesten, maar omdat ik mijn grootouders teleurstelde. Hun zionistische ideaal
voorzag in gezonde, stoere kleinkinderen, geen kippige.
U krijgt soms het verwijt dat uw verhalen van de hak op de tak springen, dat de
intrige te vaak haar bedding verlaat. Voelt u zich aangesproken?
Meir Shalev: Het is een kwestie van persoonlijke smaak, denk ik. Mijn verhalen
meanderen, dat is waar. Maar ze meanderen met opzet. Vroeg of laar keren ze
terug naar hun bedding. Ook dat zit natuurlijk verankerd in de Jiddische
verteltraditie. Nogmaals, ik wil een verhaal vertellen, en zoals iedereen weet, gaan
verhalen zelden of nooit recht op hun doel af. Iemand zegt: het zit zo. Maar
iemand anders zegt daarna: nee, zo zat het niet. Mijn moeder komt vaak naar
lezingen van mij. Ik hoor je nooit iets twee keer op dezelfde manier vertellen, zegt
ze. Het is nu eenmaal hoe ik in mekaar zit, hoe ik denk en schrijf.
Toch moet u dikwijls op uw woorden terugkomen, schrijft u. Ik moet die
‘veranderen, verbeteren en telkens weer tegen het licht houden, tot het is zoals het
moet zijn, helder en echt schoon.’
Meir Shalev: Ik polijst mijn tekst oneindig vaak, zolang tot ik vind dat nog meer
schrappen en veranderen het verhaal slecht zal doen.
Klopt het dat u een hele dag lang aan uw schrijftafel zit?
Meir Shalev: Tot tien uur elke dag.
Kunt u dan nog goed slapen? Van fysieke arbeid slaapt een mens als een roos, van
teveel mentale arbeid ligt hij te woelen in bed.
Meir Shalev: Ik verzeker u dat ik ook slaap als een roos. En ik droom nooit van
mijn werk. Schrijven is voor mij wat koeien melken voor een boer is. De boer wil
en kan zijn koeien geen dag alleen laten. Ik kan geen dag zonder schrijven.
Schrijven is een natuurlijke, gezonde arbeid. Vermoeiend, maar o zo bevredigend.
Meir Shalev, Het zat zo. Uit het Hebreeuws vertaald door Ruben Verhasselt. Anthos, Amsterdam, 2010, 232p.
Recensie door Joseph Pearce
Dit interview verscheen in Uitgelezen, de boekenbijlage van De Morgen van 8 september 2010.
Overgenomen van Liberales.be.
December 2010.