Juni 2010.
De Andalusische utopie. Deel 1.

..........................Om het debat over immigratie tegen te werken en de publieke opinie
..........................te overtuigen van de' idyllische' toekomst van Eurabië, heeft de
..........................Euro-Arabische Dialoog de mythe van het vreedzame en harmonieuze
.........................samenleven van joden, christenen en moslims in Spanje - onder
.........................islamitische overheersing van de achtste tot de vijftiende eeuw- verspreid.
.........................De historische werkelijkheid stemt niet met de deze simplistische en unilaterale
.........................visie overeen.
.........................De Andalusische cultuur komt eerder voort uit bijzondere
.........................historische omstandigheden, dan uit de vrijzinnige wetgeving.

Het Euro- Arabische beleid, dat door de vele Europese organisaties werd ontworpen, probeerde de Euro- Arabische symbiose te legitimeren door een eeuwen van islamitische aanwezigheid in Europa te herinneren. De islam, die beschreven wordt als de beschermende, milde en verlichte machthebber van Spanje en de Balkan, zou hierdoor een rechtmatige plaats en historische rechten in Europa hebben. Het zou geen vreemde en vijandige bezetter zijn die zijn plaats dor middel van langdurige en bloedige oorlogen veroverd heeft, maar deel uitmaken van Europa, waar het verlichting zou hebben gebracht. Het was dus gerechtvaardigd om de Arabische en islamitische landen een bevoorrechte status te verlenen met betrekking tot de immigratie in Europa.
De voorstanders van een mediterrane Euro - Arabische samenleving beroepen zich op de historische bijdrage van de moslims aan de Europese beschaving en op de tolerantie van het Arabische - Andalusische kalifaat.
Het langdurige vreedzame samenleven van moslims, christenen en joden onder een voorbeeldige islamitische wet is een verplichte nostalgische gemeenplaats geworden.
Deze 'gouden eeuw' van een 'gelukkige' Andalusische dhimmitude voor de joden en de christelijke meerderheid zou het model moeten leveren voor de Euro - Arabische politieke en sociale fusie in de eenentwintigste eeuw.

Deze - in de burelen van de islamologie uitgewerkte plannen - zijn gebaseerd op het dogma van een idyllisch verleden, waarin er zogenaamd vrede heerste tussen christenen, joden en moslims.
De oorzaken van de teloorgang van dit vreedzame samenleven onder de sharia zouden slechts gelegen zijn in de kruistochten en in het zionisme.
Dit dogma, dat voortkwam uit economische en gevaarlijke geostrategische belangen, werd - net als het communistische paradijs - een geloofsartikel en hoefde niet met argumenten te worden onderbouwd.
De mythe van de islamitische tolerantie, die in de zevende en achttiende eeuw in Frankrijk was ontstaan, was van invloed op het politieke denken van de Verlichting.
In de koloniale tijd kwam deze mythe van pas bij de Franse ambities in het Midden-Oosten en de belangen van Groot-Brittannië in Europa.
Om de expansiedrift van de Fransen en de Russen een halt toe te roepen en zijn territoriale integriteit in stand te houden deed Londen een beroep op de tolerantie van het Ottomaanse Rijk en probeerde het pan-hellenisme en het pan-slavisme op de Balkan, die door de Habsburgers werd begeerd, te onderdrukken.
De islamitische tolerantie diende als politiek en ideologisch wapen voor de instandhouding van de Ottomaanse heerschappij over de Europese provincies van de sultan.
Net als vandaag de dag, probeerde Europa daar de instellingen te moderniseren en de emancipatie van de niet-islamitische onderdanen te bevorderen.
Dit beleid werd gedurende de hele negentiende eeuw tot aan de instorting van het Ottomaanse Rijk in de Eerste Wereldoorlog gevolgd.
In de twintigste eeuw, na de genocide op de Armeniërs en de slachting onder de Assyrische christenen, werd de mythe van de 'Ottomaanse tolerantie 'vervangen door die van 'het vreedzame samenleven onder de eerste Arabische kaliefen.'
Net als die eerste mythe diende deze vooral de Europese belangen in de Arabische koloniën.
In feite bestaat er
geen enkel historisch bewijs voor de verdraagzaamheid van de eerste Arabische kaliefen tegenover de , door de jihad onderworpen, christelijke meerderheid.
Het is bekend dat de eerste eeuwen van de Arabische kolonisering chaotisch verliepen en de eerste kaliefen ontlenen hun status van heiligen dan ook vooral aan de islamitische hagiografieën.
In deze tijd bestond de oorspronkelijke bevolking van het Midden-Oosten en Perzië, waar de Zoroastriërs de meerderheid vormden, vooral uit joden en christenen.
De moslims waren een bezettingsleger, dat uit leden van een grote hoeveelheid stammen uit Arabië bestond, dat werd gevolgd door een golf Arabische immigranten die de veroverde gebieden koloniseerden.
De kaliefen en de Arabische gouverneurs consolideerden hun macht over de oorspronkelijke christelijke bevolking door de bemiddeling van hun handlangers, de patriarchen en christelijke notabelen.
Toch vormde het thema van de Arabische tolerantie in de zevende eeuw in de twintigste eeuw de hoeksteen van het Arabische nationalisme en het ideologische wapen tegen het recht op onafhankelijkheid van de dhimmi- joodse en christelijke bevolkingsgroepen.
In de jaren zeventig ging dit thema deel uitmaken van het algemene kader van de Eurabische doctrine, die werd gepropageerd door de bij de EAD betrokken ministers, politici en intellectuelen.
De Europese economische belangen in de Arabische wereld ontwikkelde zich binnen het kader van een laks en meegaand beleid ten opzichte van de stroom islamitische immigranten naar Europa.
In bepaalde kringen werden de islamitische immigranten ontvangen als grondleggers en vertegenwoordigers van het toekomstige Euro-Arabische bondgenootschap en het gemeenschappelijke continent in oprichting: Eurabië.

In de culturele bepalingen van de Dialoog (
"De Euro-Arabische Dialoog als een gezamenlijk forum voor de Europese Gemeenschap en de Arabische Liga kwam voort uit een Frans initiatief en werd in december 1973 gelanceerd op de Europese top in Kopenhagen, kort na de "Oktober Oorlog" en het olie-embargo. De Europeanen zagen het als een forum om economische zaken te bespreken, terwijl de Arabische zijde het eerder zag als een forum om politieke zaken te bespreken.") werden twee belangrijke thema's uitgewerkt om de komst van miljoenen immigranten op te leggen aan een aarzelende Europese bevolking, die geconfronteerd werd met een economische recessie, onveiligheid en terrorisme.
De Andalusische mythe overschaduwde het immigratiedebat, terwijl het thema van de koloniale schuld van het Westen iedere poging, om de werkelijke problemen te bespreken, onmogelijk maakte.
Dit denkbeeldige verleden voorzag de voorstanders van Eurabië van argumenten, die bevorderlijk waren voor de mediterrane economische en politieke uitwisseling en voor de opkomst van de toekomstige Euro-Arabische entiteit.
Met de mythe van Andalusië werd in Europa hetzelfde historische geheugenverlies geïntroduceerd dat het afweermechanisme vormde van de zelfbescherming van de dhimmi- oosterse christenen.

Het Iberische schiereiland werd tussen 710 en 716 veroverd door strijdende stammen, die afkomstig waren uit verschillende gebieden in Arabië.
De kolonisatie en de islamisering van de gebieden werden geconsolideerd door de grootschalige immigratie van Arabieren en Berbers en door het omvormen van het grootste deel van de kerken in moskeeën.
Hoewel de veroveraars geholpen werden door belangrijke christelijke fracties, waaronder een bisschop, had de hele ontwikkeling toch het meeste weg van een jihad: er vonden plunderingen, deportaties en slachtpartijen en er werden slaven gemaakt.
(Charles Emanuel Dufourcq, La Vie Quotidienne, in dit werk wordt de Arabische verovering en de kolonisatie van Andalusië bestudeerd: hoofdstuk i 'Les jours de razzia et d'invasion. Wat betreft de periode van de jihad in Andalusië, zie Paul Fregosi, Jihad in the West. Muslim Conquests From the 7th to the 21st Centuries.).

In Toledo, dat in 711 of 712 veroverd was, vond in 713 een opstand plaats.
Als tegenmaatregel werd de stad geplunderd en werden alle notabelen vermoord.
In730 werd La Cerdanya (Septimanië, bij Barcelona) verwoest en werd een bisschop levend verbrand.
Aan het einde van de achtste eeuw gingen de leiders het malikisme vervolgen, een van de strengste scholen in de soennitische rechtspraak.
Ze onderdrukten alle stromingen.
Halverwege de twintigste eeuw, voordat de Eurabische politieke correctheid alle publicaties overheerste, schreef de Franse Andalusië- kenner Evariste Levy-Provençal: 'De Andalusische islamitische staat blijkt dus al vanaf het begin de beschermer en voorvechter van een na-ijverige orthodoxie, die zich steeds meer vastklampt aan een onwrikbare doctrine en iedere poging tot rationele speculatie bij voorbaat wantrouwt en afwijst.'

Net als in de rest van het islamitische rijk, kregen joden en christenen in de stabiele gebieden de status van dhimmi.
De boeren waren verplicht de jizya te betalen, een hoofdelijke belasting, die door de koran bevolen wordt soera 9:29 (
Bestrijdt hen die niet geloven in God noch in de Laatste Dag en die niet verboden stellen wat God en Zijn Boodschapper verboden hebben gesteld en die niet zich voegen naar de wezenlijke godsdienst onder degenen aan wie de Schrift gegeven is totdat zij uit de hand de schatting opbrengen in onderdanigheid.) en hoge tolgelden.
Ze vormden een dienstbare klasse, die aan de Arabische landgoederen gebonden was.
Velen verlieten hun land en vetrokken naar de steden.
Wrede vergeldingsmaatregelen, waaronder verminkingen en kruisingen, moesten de Mozarabische onderdanen ( de dhimmi- christenen) dusdanig afschrikken, dat ze ervan afzagen de christelijke vorsten te hulp te roepen.
Bovendien kon de gehele gemeenschap de bescherming verliezen en overgeleverd worden aan plundering, slavernij en de dood, wanneer een enkele dhimmi een moslim kwaad berokkende. De islamitische wetgeving verbood dhimmi's nieuwe kerken en synagogen te bouwen of de oude te restaureren.
Ze werden in getto's gehuisvest en dienden onderscheidende kleding te dragen.
Naar deel 2.
Overgenomen uit: Eurabië van Bat Ye'or.
Mannen en vrouwen van ongelovigen moesten andere- herkenbare- kleding dragen.
Ook Joden moesten herkebaar zijn.