Onderstaande is een kul verhaal. Geschreven door islamieten die slechts de paar goede zaken van de islam, naar
voren brengen. De vraag waarom de islam in de gehele wereld problemen heeft met zich aanpassen aan het land dat
hen heeft binnengelaten, wordt nimmer gesteld laat staan beantwoord. Onderstaande is vanuit de islam een
aansporing om toch maar zo snel mogelijk de islam een status "boven de wet staand" te geven. Indien, en dat geld
voor de gehele wereld, de islam zich zou houden een de bestaande wetten, zonder een uitzondering te willen zijn,
zouden de problemen van en door de islam tot nul worden teruggebracht.
Dag.
Belgische Senaat
ZITTING 2012-2013
21 FEBRUARI 2013
Voorstel van resolutie betreffende de strijd tegen islamofobie
(Ingediend door mevrouw Fauzaya Talhaoui en de heer Bert Anciaux c.s. )
Definiëring
Verschillende instellingen die de graad van discriminatie en racisme monitoren in België en Europa vermelden in hun
rapporten van 2011 en 2012 (1) een toenemend negatieve beeldvorming over de islam. Daardoor lijden
moslimgemeenschappen in Europa en België steeds meer onder diverse vormen van discriminatie en racisme die expliciet
gericht zijn op hun geloofsbeleving. Deze tendens wordt omschreven als een groeiende islamofobie.
De term " islamofobie " ontstond in de jaren tachtig en negentig. De Britse niet-gouvernementele organisatie (NGO)
Runnymede Trust maakte de term tot gemeengoed in een uitdijend maatschappelijk debat met haar rapport uit 1997 "
Islamophobia. A challenge for us all ". Het rapport beschrijft de term " islamofobie " als een " ongegronde vijandigheid
ten opzichte van de islam ". Islamofobie verwijst volgens dit rapport ook naar de uiteenlopende praktische gevolgen van
zo'n vijandigheid, zoals de discriminatie van moslims of het verhinderen van (leden van) bepaalde islamitische
gemeenschappen om deel te nemen aan het politieke leven of toegang te vinden tot maatschappelijke voorzieningen
De term " islamofobie " wordt niet door iedereen geapprecieerd, zo geeft ook Runnymede Trust toe. Tegenstanders van
deze term argumenteren vaak dat het hier vooral gaat over het opdringen van een misplaatste politieke correctheid, dat
dergelijk woordgebruik legitieme kritiek op de islam onmogelijk maakt en iedereen die hieromtrent actief is wil
stigmatiseren. Het niet akkoord gaan met bepaalde islamitische (en bij uitbreiding religieuze) overtuigingen of het
afkeuren van sommige geloofsstandpunten en de consequenties daarvan mag niet automatisch worden afgedaan als
intrinsiek fobisch of per definitie getuigend van vooroordelen. Een open, vrije democratie moet volop kansen bieden om
ideeën, overtuigingen of visies kritisch te beschouwen en te contesteren. Daarom dient een duidelijk onderscheid gemaakt
tussen legitieme (godsdienst)kritiek en islamofobie.
Het begrip islamofobie is vooral belangrijk om een aantal nieuwe en samenhangende fenomenen omtrent de negatieve
beeldvorming van de islam onder een gezamenlijke noemer te beschrijven. De opvallende toename van anti-islamitische
uitingen en de alsmaar ruwere formulering van vooroordelen hieromtrent noodzaakten de uitbreiding van het
vocabularium met een begrip dat een zo correct mogelijke identificatie ervan mogelijk maakt. In deze context past een
vergelijking met het begrip antisemitisme dat werd geïntroduceerd om het gevaar van de virulente anti-joodse
vijandigheid te omvatten. Dit in acht nemend, dient de beschrijving " islamofobie " heel expliciet niet om elke inhoudelijke
kritiek op de islam te fnuiken, wel om een specifieke vorm van xenofobie te benoemen, met hierbij het accent op de angst,
afkeer en soms afschuw van het onbekende of vreemde.
Juist om deze redenen hanteert de Runnymede Trust geen strikte definitie van " islamofobie ", maar lijst een achttal
criteria op. Indien verschillende van de volgende criteria sterk aanwezig zijn in de denkbeelden, de motieven en het
handelen van individuen, groeperingen, instellingen of overheden, kunnen ze geïdentificeerd worden als islamofoob :
1. de islam als een monolithisch, gesloten blok, statisch en niet in staat tot aanpassing aan nieuwe situaties;
2. de islam als afgescheiden en " anders ", zonder gemeenschappelijke en gedeelde doelen en waarden met andere
culturen, als een overtuiging die niet wordt beïnvloed door andere culturen en zonder effecten op andere culturen;
3. de islam als inferieur aan het Westen en een aantal waarden die hieraan worden gekoppeld, kortom als barbaars,
irrationeel, primitief en seksistisch;
4. de islam als gewelddadig, bedreigend, steun verlenend aan terrorisme, actief en combattief betrokken in een " botsing
der beschavingen ";
5. de islam als een politieke ideologie, gebruikt voor politiek en militair gewin en erop uit een islamhegemonie te vestigen;
6. het radicaal afwijzen van kritiek vanwege de islam op het Westen;
7. vijandigheid jegens de islam, als argument om discriminatie en maatschappelijke uitsluiting van moslims goed te
praten;
8. het aanvaarden van een duidelijke vijandigheid jegens moslims als een natuurlijk en gewoon verschijnsel.
Dergelijke denkbeelden, hier gedefinieerd als islamofoob, zetten aan tot discriminatie en racisme en vereisen een strakke
afkeuring en gerechtelijke vervolging. Islamofobie vraagt met andere woorden om specifieke aandacht binnen de
disriminatiewetgeving, net zoals antisemitisme, omwille van de actuele relevantie en de ernst van de problematiek.
Onderzoeksrapporten
Onderzoek van andere Europese en Belgische instellingen bevestigen deze tendensen en de bijhorende analyses.
Volgens het Shadow Report 2010-2011 van ENAR (European Network Against Racism) neemt de islamofobie nog steeds
toe. Dit rapport vindt de oorzaken vooral in het populistische islamofobe discours van bepaalde politici en de systematisch
foutieve beeldvorming in de media. De koppeling van islam aan terrorisme draagt daar toe bij, hoewel de overgrote
meerderheid van (pogingen tot) terroristische aanslagen binnen Europa helemaal niet islamitisch geïnspireerd zijn.
Hetzelfde rapport stelt vast dat ook de huidige economische crisis een negatieve impact heeft op etnische minderheden en
migrantengemeenschappen. Deze ontwikkeling vergroot de angst bij het algemene publiek en wakkert racistisch gedrag
aan. Organisaties die zich specifiek inzetten tegen racisme en discriminatie lijden steeds meer onder een verlies aan
maatschappelijke erkenning en appreciatie, gevolgd door subsidieverminderingen, waardoor de slagkracht van hun
informerende en pacificerende werk afneemt.
Tot slot benadrukt het Shadow Report van de ENAR een aantal andere trends. Zo blijkt een juridisch kader niet
voldoende om discriminatie efficiënt aan te pakken. Het vereist zeker ook monitoring, het uitvoeren van de vervolging en
voldoende politieke wil om een reëel antiracistisch beleid te voeren. Vooral politieke wil lijkt vaak afwezig, wellicht uit
angst voor een (vermeende) afkeuring door het electoraat. Dit alles maakt van etnische en religieuze minderheden de
gedroomde zondebokken voor verhoogde misdaadcijfers, toenemende werkeloosheid, samenlevingsproblemen, enz.
Daarenboven krijgen de etnische minderheden heel vaak de kritiek zelf " niet genoeg te doen ". Deze uitspraak klinkt
cynisch, want op het moment dat moslims en hun organisaties in toenemende mate lijden onder uitsluiting en
discriminatie, krijgen ze het verwijt om zelf de oorzaak te zijn van het gebrek aan integratie van hun gemeenschap.
Tegelijkertijd valt op hoe vertegenwoordigers van het moslimmiddenveld, onder andere moskeeverenigingen,
zelforganisaties en hun federaties zich steeds opnieuw constructief opstellen, zich niet verliezen in een ontkennende of
vergoelijkende opstelling en herhaaldelijk hun betrokkenheid bij een open, democratische en vrije samenleving
beklemtonen.
In 2012 publiceerde Amnesty International het rapport " Choice and Prejudice, Discrimination against Muslims in
Europe " waarin een grote bezorgdheid wordt geuit over de kreupele toepassing van de antidiscriminatiewetgeving.
Moslims worden, zelfs in landen waar dat wettelijk verboden is, op basis van godsdienst of levensbeschouwing vaak
gediscrimineerd op de arbeidsmarkt, in het onderwijs, in de huisvesting, media, enz. Amnesty International roept de
Europese instellingen en nationale regeringen op om dergelijke discriminatie dringend aan te pakken door effectieve
wetgeving, een specifiek beleid en doelgerichte maatregelen.
Ook het jaarverslag Diversiteit 2011 van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding (CGKR),
bevestigt de vaststelling van een toenemende onverdraagzaamheid op basis van culturele en religieuze verschillen : " Het
samenlevings- en integratiedebat is vandaag sterk toegespitst op de islam en moslims worden vaak in een negatief
daglicht gesteld, waardoor vooroordelen en haatgevoelens een gemakkelijke voedingsbodem krijgen. Op het internet zijn
islamofobe uitlatingen schering en inslag. Vooral de vaststelling dat dergelijk materiaal in toenemende mate aanwezig is
op websites of discussiefora die zich niet specifiek richten tot gebruikers met extremistische opinies, baart het Centrum
zorgen. Deze evolutie suggereert immers dat islamofobe ideeën gemeengoed worden. "
Aanduiding van de noden
In 2008 en 2010 keurde de Raad van Europa twee resoluties goed als antwoord op de duidelijke aanwezigheid van
islamofobie in verschillende Europese landen. Resoluties 1605 en 1743 bevestigden de tendens van toenemende
islamofobie, veroordeelden ze en riepen op om ze te bestrijden. Deze resoluties werden aangenomen in het kader van de
strijd tegen religieus gemotiveerd politiek islamisme en daarom maken ze ook een duidelijk onderscheid tussen islam en
islamisme, waarbij " islamisme de visie is dat islam niet enkel een religie is maar ook een sociaal, juridisch en politiek
systeem dat gewelddadig of mainstream en geweldloos kan zijn maar in beide gevallen een scheiding van kerk en staat
niet aanvaardt, wat een fundamenteel principe is van democratische en pluralistische samenlevingen ".
De Assemblee benadrukt eveneens dat " discriminatie van moslims onaanvaardbaar is en bestreden moet worden. De
grote meerderheid van de Europese moslims deelt dezelfde principes als basis van de samenleving en het is noodzakelijk
om te strijden tegen islamofobie, wat vooral voortkomt uit een gebrek aan kennis en negatieve vooroordelen die islam aan
geweld verbinden. Doordat ze deze kwesties niet grondig aanpakken, maken heel wat Europese regeringen de weg vrij
voor toenemend extremisme. (...) Stereotypen, misverstanden en angsten ten overstaan van islam zijn typische symptomen
van een wijdverspreid gebrek aan kennis onder niet-moslims in Europa. Evenzeer ontbreekt het heel wat moslims in
Europa aan adequate kennis van hun eigen religie, laat staan van andere religies, wat hen vatbaar kan maken voor "
islamisme " als een vorm van politiek extremisme die zich vermomt als religie ". Daarom betreurt de assemblee " dat een
groeiend aantal politieke partijen in Europa de angst voor islam aansporen en politieke campagnes organiseren die vaak
simplistische en negatieve stereotypes promoten en die islam vaak gelijk stellen met extremisme. Het is onaanvaardbaar
om intolerantie en soms zelfs haat ten overstaan van moslims aan te wakkeren ".
Omwille van dit alles roept de Assemblee de Lidstaten op om " de sociale en economische uitsluiting van moslims en
andere minderheden in Europa aan te pakken - ook via het uitwerken en uitvoeren van regelmatige monitoring van
anti-discriminatiewetgeving, het politieke beleid en de middelen die hen moeten beschermen tegen de dagelijkse
discriminatie waarmee zij zich geconfronteerd weten zodat ze een betere toegang krijgen tot wettelijke procedures wanneer
hun rechten geschonden werden ".
In België bestaat al een uitgebreide antidiscriminatiewetgeving. Deze maakt verdere stappen op juridisch vlak niet
noodzakelijk. De correcte, consequente en overtuigde aanwending van de juridische instrumententen is wel een prioriteit.
De hierboven geciteerde rapporten maken duidelijk dat de problematiek van islamofobie een doorgedreven
beleidsaandacht en preventie- en bestrijdingsmaatregelen vereisen, zeker in beleidsdomeinen zoals werkgelegenheid,
onderwijs, huisvesting, gezondheidszorg, cultuur, media, enz.
De media vragen bijzondere aandacht, want islamofobie hangt in grote mate samen met een problematische en
problematiserende beeldvorming. Deze verspreidt zich razendsnel en beklijft, zowel via de sociale als de reguliere media.
Een beleid ter zake moet vermijden olie op het vuur te gooien door in eenzelfde retoriek mee te stappen en geen of zwak
tegengewicht te bieden aan deze tendens.
Ook de beleidsmakers dragen verantwoordelijkheid om islamofobe elementen in hun eigen discours te vermijden. Deze
aanpak vraagt attente, heldere en consistente formuleringen telkens zij islam of moslimgemeenschappen bespreken en
noodzaakt een eerlijk beleid waarin geen enkele religieuze gemeenschap wordt miskend of achtergesteld. Een intensieve
en gestructureerde dialoog met de verschillende gemeenschappen is hiertoe een voorwaarde. Dit vraagt van de betrokken
gemeenschappen een grote actieve bereidheid om in deze interactie te investeren, dit op alle niveaus en in alle
maatschappelijke geledingen. Kortom, interactie en communicatie tussen overheid en gemeenschappen zouden
prioriteiten moeten zijn en lijken een eerste stap om islamofobie (en vergelijkbare gevaren) succesvol het hoofd te bieden
en de vele valstrikken, zoals simplismen, ongefundeerde dichotomieën - typisch voor deze problematiek - te vermijden.
Van de betrokken gemeenschappen worden grote transparantie en bereidheid tot overleg en samenwerking verwacht.
Confrontatie met islamofobie moet hen stimuleren tot meer extraverte, actieve openheid.
De Senaat,
A. overwegende dat de opflakkering van het racisme, de xenofobie, het antisemitisme en islamofobie een zware bedreiging
voor de democratie vormen;
B. overwegende dat er in tijden van economische crisis vaak naar zondebokken wordt gezocht en dat heel wat mensen
deze vandaag zoeken en vinden in de moslimgemeenschap;
C. overwegende dat rapporten van het European Network Against Racism en Amnesty International wijzen op
toenemende islamofobie in Europa;
D. overwegende dat het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding in haar jaarverslag Discriminatie
2011 duidelijk aangeeft dat de onverdraagzaamheid ten opzichte van moslims ook in België steeds meer toeneemt;
E. overwegende dat resolutie 1605 en resolutie 1743 van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa de
Lidstaten oproepen om islamofobie te bestrijden en de sociale en economische uitsluiting van moslims en andere
minderheden in Europa aan te pakken via juridische, sociale en politieke weg;
F. overwegende dat België een open samenleving moet blijven, waarin personen uit verschillende culturen samenleven in
een klimaat van openheid, verdraagzaamheid, dialoog en wederzijds respect;
G. overwegende dat het respect voor de culturele verschillen en de weigering om zich terug te trekken in zijn eigen
identiteit en/of gemeenschap waarden zijn die onze rechtsstaat bevorderen;
H. overwegende dat racistische, xenofobe, antisemitische of islamofobe ontsporingen niet kunnen toegestaan worden en
dat het onze plicht is om samen de uitdaging aan te gaan verschillende culturen op het Belgisch grondgebied te laten
samenleven;
I. overwegende dat een klimaat van onverdraagzaamheid en racisme onaanvaardbaar is, dat het veroordeling verdient
en dat het moet verdwijnen door efficiënt op te treden tegen elke vorm van discriminatie;
J. gelet op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4
november 1950 en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 19 december 1966, die
iedere vorm van discriminatie uitbannen en de lidstaten ertoe verplichten aan hun burgers zonder enig onderscheid de
fundamentele rechten en vrijheden, met inbegrip van godsdienstvrijheid, te waarborgen;
K. gelet op protocol nr. 12 van 4 november 2001 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden, dat een algemeen verbod op discriminatie inhoudt;
L. gelet op de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, zoals
gewijzigd door de wetten van 12 april 1994 en 20 januari 2003;
M. gelet op de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie;
N. gelet op de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor
racismebestrijding,
Verzoekt de regering :
1. iedere vorm van discriminatie daadwerkelijk en daadkrachtig te bestrijden;
2. in de voortdurende strijd tegen discriminatie een verhoogde waakzaamheid aan de dag te leggen voor de groeiende
problematiek van islamofobie;
3. binnen de Europese Unie het gevaar te onderkennen verbonden aan de groeiende islamofobie en het voortouw te
nemen in de Raad van de Europese Unie om deze kwesties aan te kaarten;
4. tussen de Lidstaten van de Europese Unie de samenwerking op het gerechtelijk vlak te optimaliseren teneinde het
racisme, de xenofobie, het antisemitisme en de islamofobie doelmatig en duurzaam te bestrijden;
5. op expliciete en publieke wijze elke vorm van extremistisch gedachtegoed te veroordelen, zeker indien hiermee
economische omstandigheden worden gebruikt als alibi om bij sociale spanningen op de migranten en de minderheden te
focussen;
6. verhoogde aandacht te ontwikkelen voor een correcte beeldvorming inzake islam en moslims in zowel haar
beleidsvorming als haar communicatie;
7. de minister van Justitie aan te duiden als aanspreekpunt voor de problematiek van islamofobie en deze jaarlijks aan
het Parlement te laten rapporteren over de resultaten en plannen inzake de bestrijding van de islamofobie;
8. in overleg met de gewesten en gemeenschappen specifiek op het vlak van werkgelegenheid, onderwijs en media elke
vorm van islamofobie te monitoren en aan te kaarten telkens er sporen van worden ontdekt;
9. de bestrijding van discriminatie op basis van geloof op te nemen als prioriteit in het nationaal veiligheidsplan;
10. de procureurs-generaal te vragen om de juridische vervolging van discriminatie op basis van geloof een prioriteit te
maken;
11. de diensten van Binnenlandse Zaken en de politie op te roepen om specifieke en verhoogde aandacht te besteden aan
de groeiende islamofobie op het internet, zoals op fora en social network sites;
12. optimale kansen en mogelijkheden te bieden aan het maatschappelijke middenveld dat zich inzet voor informatie en
initiatieven inzake de strijd tegen het racisme, de xenofobie, het antisemitisme en de islamofobie te bevorderen en het
Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding te stimuleren om hun specifieke aandacht voor
islamofobie en de evoluties errond uitgebreid in kaart te brengen;
13. te ijveren en concrete maatregelen te nemen teneinde de islamitische gemeenschappen in België te betrekken bij de
beleidsprocessen die op hen een invloed hebben, in het bijzonder voor een transparant en werkzaam contact met het
Executief van de moslims van België.
20 december 2012.
November 2013