Nederland in crisistijd
Pal voor de gave gulden
Door DRS J.Beishuizen
Wie in de crisisjaren werkloos was, moest-soms tweemaal per dag- zijn uitkeringsboekje
laten afstempelen. Doel van deze vernederende plicht was te voorkomen dat de werkloze
arbeider zijn mager uitkering aanvulde door het verrichten van losse karweitjes.
'De New Yorkse beurs beleefde gisteren een paniekdag zoals nog zelden in de geschiedenis
van de beurs is voorgekomen. De koersen liepen onder een ontzaglijke van verkopen tot 15
punten toe achteruit, zodat het laagste peil van dit jaar werd bereikt.'
'In overleg met zijn ambtsgenoot van Binnenlandse Zaken heeft de Minister van Sociale
zaken aan de gemeentebesturen schriftelijk medegedeeld, in het algemeen bereid te zijn goed
te keuren dat de werklozenzorg wordt ingeschakeld bij het maken van schuilloopgraven voor
de burgerbevolking.
Twee berichten uit de Nederlandse kranten van resp. 25 oktober en 31 augustus 1939.
Zij markeren begin-en eindpunt van het tijdvak tussen krach en krijg: 'de crisistijd'.
De hausse die Nederland in de tweede helft van de jaren twintig had beleefd, was opmerkelijk
rustig geweest: geen welvaartgejubel, geen wilde beursspeculatie. Landbouw en scheepvaart was
het niet al te best gegaan, maar tendensen die duidden op een naderende omslag, waren er in
1929 zeker niet. Ons kleine land, met zijn sterk ontwikkelde handelsfunctie, was echter zeer
gevoelig voor wat er buiten zijn grenzen gaande was. Tegen verstoringen als die van 1929 was
het niet bestand, al duurde het iets langer dan in Duitsland en Engeland voordat de narigheid
hier omstreeks de nazomer van 1930, merkbaar werden.. Toen ging het echter snel bergafwaarts
en werd ook het Nederlandse bedrijfsleven getroffen door de economische stagnatie, die een
grote stroom van inkrimpingen, bedrijfssluitingen en massa-ontslagen met zich bracht.
Hoe nel dat ging, blijkt bijvoorbeeld uit het verloop van de werkgelegenheid bij Philips. Vooral
dank zij de opkomst van de radio had dit bedrijf in de goede jaren 1928-1930 zijn personeel
meer dan verdubbeld: van 10.000 tot ver over de 20.000. Maar reeds in september 1931 was dit
aantal tot ca.15.000 , en in 1933 tot 9.000 teruggelopen. De econoom prof dr. J.A.Vervaart
noemde Philips in dit verband 'een reus op leen voeten'. Een beeldspraak die, althans wat die
voeten betreft, voor vrijwel de gehele Nederlandse economie kon gelden. Overal steeg de
werkloosheid met sprongen. Telde ons land in de zomer 1929 naar schatting ( men wist dat toen
nog niet zo precies als tegenwoordig) 18.000 werklozen, vier jaar later waren het er meer dan
15 keer zoveel.
De harde feiten dwongen de regering ( tot mei 1933 het Kabinet Ruys-Beerenbrouck) zich het lot
aan te trekken van de zwaarst getroffen sectoren ( landbouw, scheepvaart en middenstand) en te
pogen deze door steun of beschermende maatregelen voor de ondergang te behouden. Zo
ontstond het met de jaren steeds omvangrijker en ingewikkelder complex van maatregelen dat
bekend is geworden als 'crisispolitiek'. Deze politiek droeg een typisch defensief karakter. Zij
beoogde pijn te stillen of te redden wat er te redden viel, maar niet gericht op het genezen van
de kwaal door de conjunctuur met tegenkrachten te lijf te gaan.
In feite werd de kwaal zelfs verergerd door een beleid dat onbegrijpelijk moet worden genoemd,
zeker in het licht van de wijsheid achteraf. In september 1931 ging Engeland over tot een
devaluatie die door vele andere landen werd nagevolgd. Maar Nederland deed niet mee. Dit
betekende dat ons bedrijfsleven van dat moment af moest optornen tegen concurrenten die met
één pennenstreek hun prijzen drastisch hadden verlaagd. Tot overmaat van ramp was Nederland
dus nog het duurste eiland geworden ook; een extra handicap voor de export.
Toen na de mislukking van de Economische wereldconferentie van juni 1933 vaststond dat elk
land voortaan zijn eigen boontjes moest doppen, had ons land alsnog kunnen devalueren. Maar
het intussen gevormde Kabinet Colijn(ARP) voelde daar niets voor. Het Kabinet Colijn zag het
als roeping om tezamen met de partners in het zogenaamde goudblok (België, Luxemburg,
Frankrijk, Zwitserland, Italië en Polen) de gouden standaard trouw te blijven. Colijn zag in
devaluatie een soort oplichterij. En de president van de Nederlandse Bank, mr. L.J.A Trip,
getuigde van zijn afschuw ervan met de befaamd geworden uitroep: "Wij zijn geen munt
vervalsers!" Dat fetisjisme van de 'gave gulden ' dwong ons bedrijfsleven tot prijsverlagingen te
komen door de productiekosten, waaronder de lonen, zoveel mogelijk te drukken. 'Aanpassen
luidde het parool. In directe samenhang hiermee moest ook 's-Land schatkist met opperste
zuinigheid- tweede natuur trouwens van premier Colijn- worden beheerd. Elke inflatoire impuls
van die kant zou immers de prijzen opstuwen en zo de aanpassing frustreren. Bovendien zouden
begrotingstekorten het vertrouwen in de gulden ondermijnen en het bedrijfsleven het slechte
voorbeeld bieden. Ook bij de nu eenmaal onvermijdelijke steunpolitiek, die gezien de
verminderde staatsinkomsten toch al begrotingstekorten veroorzaakte, hanteerde de regering
waar zij maar enigszins kon het snoeimes en het rode potlood.
Vanaf de zomer van 1933 vil in diverse landen een zekere verbetering in de economische
toestand te bespeuren. Die was mede te danken aan economisch-politieke maatregelen.
Engeland begon profijt te trekken van zijn snelle devaluatie; Zweden daarenboven van een
opmerkelijke slagvaardige conjunctuur-politiek; de VS van Roosevelts krachtig ingezette- maar
later helaas aan halfhartigheid bezweken- 'New- Deal. Ons land daarentegen zette de neergang
voort. Die was nu niet langer import, maar geheel van 'Nederlands fabricaat', doordat ze het
rechtstreekse gevolg was van de fatale aanpassings-politiek.
Nog drie jaar lang kon Colijn zijn standpunt handhaven. Maar toen op zaterdag 26 september
1936 Zwitserland en Frankrijk tot devaluatie besloten, moest ook de Nederlandse regering door
de knieën, onder de dreiging van een valutaspeculatie die onstuitbaar zou zijn gebleken..
Eindelijk werd onze economie bevrijd uit het keurslijf dat haar zo nodeloos lang had
ingesnoerd; eindelijk kon Nederland ineens geen duurte-eiland meer, wat mee profiteren van de
op dat tijdstip nog steeds opwaartse gerichte conjunctuur. Helaas zette dat herstel niet door.
Onder andere kwam dat door een terugslag in de Amerikaanse economie in 1937, die een gevolg
was van het voorbarige streven van President Roosevelt om het overheidsbudget weer in
evenwicht te brengen. Tot aan de Tweede Wereldoorlog zou het in de VS en ook elders
kwakkelen blijven.
Men kan stellen dat de eerste helft van de crisis overwegend werd beheerst door ontwikkelingen
in het economisch vlak. Vanaf 1936 begonnen de door Hitler en Mussolini veroorzaakte
spanningen in de internationale politiek het beeld meer en meer te bepalen. In sommige
opzichten(bewapening, voorraadvorming) werkten ze stimulerend op de economische
bedrijvigheid. Maar zij schiepen ook een sfeer van onzekerheid en dreiging, die de economie
frustreerde. Toen de oorlog uitbrak, telde Nederland nog altijd 244.000 werklozen.
'Die massale werkloosheid,' schrijft dr L.de Jong, 'zou de jaren '30 misschien wel de
belangrijkste factor worden in de sociale werkelijkheid en tijdens de Duitse bezetting een van de
belangrijkste elementen blijven in het gedachteleven van velen: een spookbeeld dat, eenmaal
verrezen, zich vastgehaakt had in het volksbewustzijn.'
Bij de ouderen onder ons is dat spookbeeld zelfs nu, dertig tot veertig jaar later, nog niet
definitief uitgewist. In figuur 3 is het verloop van de werkloosheid in beeld gebracht. Maar als
daaruit bijvoorbeeld blijkt dat ons land in 1936 gemiddeld 414.500 werklozen telde, dan is dat
nog maar een deel van het verhaal. In feite waren het er beduidend meer.
Noot van de redactie. Nu, in 2014 doet zich hetzelfde voor: de 691 duizend opgegeven werklozen
is nog maar het topje van de ijsberg. Vanwege ons corporatistisch systeem, mogen de cijfers niet
aangeven dat de voorzitter van het VNO-NCW, Wientjes, uit zijn achterhoofd praat als hij verteld
dat de EU ons welvaart brengt. Het tegendeel is echter de waarheid. De EU brengt heel veel
werklozen, heel veel armoede en heel veel extreem rijken bij het bedrijfsleven.
Lang niet alle werklozen immers waren bij de arbeidsbeurzen ingeschreven. Volgens een in 1937
gepubliceerde berekening, waarin ook een raming voor de gedeeltelijk-werklozen was
opgenomen, waren er in de winter 1935-1936, toen de toestand op z'n ergst was 630.500 mensen
zonder werk. Dat komt neer op werkloosheidspercentage ( ten opzichte van de onzelfstandige
beroepsbevolking) van meer dan 25 procent. Niet in cijfers te vangen is de daarmee
samenhangende ellende. De sociale politiek van die tijd was, althans door de bril van 1970
bekeken, al even gebrekkig als het economische beleid. De werklozen steun van toen,
grotendeels gebaseerd op regelingen uit de Eerste Wereldoorlog, was minimaal. Een illustratie:
omstreeks 1934 verdiende een vaste havenarbeider in Amsterdam of Rotterdam een
bruto-weekloon van rond f. 30,-. Raakte hij zonder werk, dan viel hij, gestel dat hij een vrouw en
twee kinderen bezat, terug op een steun van f.15,-. Eventuele verdiensten van zijn vrouw werden
voor twee derde op zijn steun in mindering gebracht. Om die steun te krijgen moest de werkloze
zich dagelijks bij het stempellokaal melden, soms zelfs twee maal. Dit om te controleren of hij
echt werkloos was en niet clandestien aan klusjes bijverdiende.
Bekrompen en neerbuigend was de benadering van het werkloosheidsvraagstuk. Sommige
werklozen kregen een gratis rijwielplaatje ( de rijwielbelasting bedroeg f. 2,50 per jaar), dat
zich van het normale plaatje onderscheidde door een gat en de opdruk 'kosteloos'. En erg zijn
best deed het in 1931 opgerichte Nationaal Crisis-Comité, dat voor de werklozen collecteerde en
steun in natura verschafte. In 1933 adverteerde het zo: 'Koop het NCC-vlaggetje! Terwijl de
vrolijke kleuren vóór op uw rijwiel wapperen, zal het u prettig stemmen dat ge uw landgenoten,
wier gezinnen zoo zwaar werden getroffen door de moeilijke tijdsomstandigheden, niet hebt
vergeten. Het vlugge vlotte vaantje is een sieraad voor uw rijwiel. Kosten 0,25!'Dit na zeer
beperkte activiteiten in 1936 weer opgeheven comité werd nogal eens bezongen met het vers:
Bei mir bist du schön, we leven van de steun
We leven van het crisis-comité
We eten vlees uit blik
Van een bedorven sik
We eten groentesoep
Zo dun als koeienpoep
Bei mir etc.
Uit onderzoekingen naar de levensomstandigheden van werklozen is gebleken hoe vooral een
jaren durende werkloosheid- en zulke gevallen waren er talloze- vaak tot verarming,
moedeloosheid en bitterheid leidde. Wat ook opvalt is het isolement waarin langdurige
werklozen kwamen te verkeren. Lidmaatschappen en kranten werden opgezegd, contacten met
familie en kennissen verbroken. De afstand tussen de uitgestotene en de nog werkende man nam
toe. Wie maar werk had en derhalve van een geregeld inkomen verzekerd was, leefde er niet
eens zo slecht van, doordat de prijzen in vele gevallen nóg sneller daalden dan de lonen. Maar
wie zonder werk kwam en het met de karige steun moest zien te rooien, betaalde het gelag.
Merkwaardig is dat er in de crisis jaren althans in ons land zo weinig sociale strijd is geweest.
Het aantal stakingen in die periode was aanzienlijk kleiner dan tijdens de hausse van 1925-1929.
Een grote staking in de Twentse textiel ( 1931-1932) en natuurlijk het Jordaanoproer van 1934
zijn de enige spectaculaire sociale conflicten van die tijd.
De revolte in de hoofdstad begon op de avond van een snikhete zomerdag, woensdag 4 juli 1934.
Kort daarvoor had de regering de steun weer eens verlaagd en de slachtoffers waren daarover
zeer geladen. In de Harmonie op de Rozengracht hield het communistische Werklozen
Strijdcomité een protestbijeenkomst. Na een rustig begin verscheen ineens een opgewonden
vrouw op het toneel, krijsend dat zij minder aan steun had ontvangen.
Dat bracht grote beroering. Toen de mensen na de vergadering de Jordaan introkken, had je de
poppen aan het dansen. Die nacht en de beide volgende dagen en nachten verrezen vooral in de
Jordaan, maar ook in ander stadswijken, de barricaden. Met straatstenen werd de eerste van
zich af slaande, maar al gauw ook schietende politie bestookt. Zo fel waren de gevechten, dat de
burgemeester De Vlugt via Den Haag om troepenversterking vroeg. Met pantserwagens en
mitrailleurs werd de opstand neergeslagen. De balans na 5 dagen: zes doden, dertig in
ziekenhuizen opgenomen gewonden en tientallen gearresteerden. De Jordaan hield er
geasfalteerde straten aan over .
Ook andere plaatsten beleefden relletjes. Maar de revolutie waarop de communisten hoopten,
bleef uit. Daarvoor was op z'n minst de steun van SDAP en NVV noodzakelijk geweest. Die
hadden zich wijselijk niet voor dat karretje laten spannen. Bij deze ene uitbarsting is het
gebleven. Na 1936 is het trouwens ook niet tot steun verlaging gekomen.. Aan het hier in
vogelvlucht geschetste beeld van de depressiejaren ontbreekt nog een facet dat wel terloops is
aangeduid, maar waarbij ook ter afronding even iets langer moet worden stilgestaan: het
economisch denken van die tijd.
De meeste regeerders en het gros van de ondernemers, bankiers en economen in de periode
tussen de beide wereldoorlogen waren aanhangers van de klassieke, liberale economie. Zij
hadden het rotsvaste geloof dat men de depressie gewoon moest laten uitzieken. Het vrije spel
der maatschappelijke krachten zou uit zichzelf wel voor genezing zorgen. De overheid moest zich
met dat proces zo weinig mogelijk bemoeien. Wat ons land betreft, vonden mensen als Ruys de
Beerenbrouck en later Colijn voor dergelijke opvattingen volop steun bij vele vooraanstaande
beoefenaren van de economische wetenschap. De gangbare zienswijze was dat en absolute
overproductie, noch een teveel aan arbeidskrachten kan bestaan, mist het prijsmechanisme, de
wet van vraag en aanbod, maar onbelemmerd kon werken.. Daalden de lonen en prijzen maar
voldoende, dan zou de vraag naar goederen en diensten, en dus de economische bedrijvigheid,
zich vanzelf herstellen.
Deze 'filosofie 'maakte het begrijpelijk dat de ingrepen waartoe de overheid wel most besluiten,
gezien de (sociale) nood op allerlei gebieden, in wezen indruiste tegen de overtuiging van de
regeerders. Dit verklaart mede waarom hetgeen er gebeurde zo aarzelend en mondjesmaat is
geschied.
Zeker, al in de jaren dertig waren er ook in ons land wel 'andersdenkenden 'met ideeën die de
misère hadden kunnen helpen overwinnen. Van de NSB, die weinig of geen ( economische)
denkers in haar gelederen telde en slechts heil zag in de invoering van de corporatieve staat,
viel in dit opzicht niets te verwachten. Ook de curieuze denkbeelden van de chocoladefabrikant
W.C. Sickesz, verbreid via uit eigen zak betaalde, pagina grote dagbladadvertenties , droegen
weinig bij tot de kennis van de oorzaak van en de mogelijkheden tot bestrijding van de malaise.
Hij bepleitte het bekorten van de levensduur van goederen als huizen, schepen, machines of
auto's door ze van tijd tot tijd te vernietigen. Dat zou kapitaal en arbeid weer aan het werk
zetten en het mensdom de weg naar voorspoed doen hervinden.
Heel wat vruchtbaarder opvatting komt men tegen in het in 1935 door SDAP en NVV
gezamenlijk gelanceerde 'Plan van de Arbeid.'
Terecht achtten de socialisten Colijns aanpassingspolitiek volkomen ongeschikt om het
economisch leven weer op gang te brengen. Zij wezen in hun plan twee wegen om uit de acute
nood te geraken: een breed opgezette politiek van nuttige openbare werken en verlaging van de
vaste lasten als huren, pachten, hypotheekrenten en dergelijke. Op die manier zou er voor de
consumptie meer ruimte worden geschapen. Aan de openbare werken zou de regering drie jaar
lang f.200.000.000,- ( verkregen uit leningen) ten koste moeten leggen. In totaal dus f
600.000.000,-, tienmaal zoveel als het Kabinet Colijn in 1934 voor het zogenaamde Werkfonds
had uitgetrokken. Voor zulke geavanceerde en als roekeloos beschouwde ideeën waren de
geesten in de jaren dertig echter nog niet rijp. Met de kreet de kreet 'plan, plan, rattenplan'
werden de rooie plannenmakers weggehoond. Van Colijn zelf vertelde men dat zijn weerzin
tegen het plan zo groot was, dat hij het niets eens heeft willen inkijken. Dat plan van de Arbeid
vertoonde in bepaalde opzichten verwantschap met de theorieën van de liberale Engelse
econoom John Maynard Keynes ( 1883- 1946), die pas na 1945 ook in ons land gemeengoed
werden en nog steeds, in uitgewerkte en verdiepte vorm, de basis zijn waarop het economisch
denken en de economische politiek berusten. Kern ervan is dat als de 'effectieve vraag' (
consumptie plus investeringen) te kort schiet om het productievermogen van een land aan het
werk te houden, de overheid met openbare werken en belastingverlaging moet inspringen om de
koopkracht weer op peil te brengen. Over de begrotingstekorten die daaruit kunnen
voortvloeien, behoeft men zich niet bezorgd te maken, met toenemende bedrijvigheid verdwijnen
die wel weer.
Deze thans algemeen aanvaarde zienswijze heeft het oude geloof in het vermogen van het vrije
spel der maatschappelijke krachten om zelf voor herstel van het verbroken evenwicht te zorgen
voorgoed over boord gezet. Het is door deze Keynes en zijn volgelingen teweeggebrachte
'Copernicaanse ommekeer' in het economisch denken die de stelling wettigt dat voor een
langdurige en diepe depressie als de wereld in de jaren dertig heeft beleefd, niet meer behoeft te
worden gevreesd. Ongetwijfeld behoren nieuwe beurscrisis tot de mogelijkheden. Maar dat is
een hoofdstuk apart. Het ' intellectuele tekort' waaruit de dwalingen van de crisistijd in
belangrijke mate worden verklaard, behoort vooral dank zij Keynes tot een verleden dat als
volstrekt voltooid mag worden beschouwd.
Redactie geweta.
Het verschil van de huidige crisis met die van de dertiger jaren is de kennis, en vooral de wil om
de inwoners van het land niet in het harnas te jagen en het landsbelang als hoogste prioriteit te
erkennen. Ons land zou geheel buiten de crisis gebleven zijn indien Wouter Bos niet zo nodig een
bijna failliete bank moest kopen. Een verschil van 36 miljard had in Nederland de crisis buiten de
deur gehouden. Het Nederlands huishoudboekje was door Zalm in goede staat, beneden de 3
procent- overgedragen aan Wouter Bos. Bij de PvdA was ook het landbelang net belangrijk maar
de vrienden bij de bank niet in de steek willen laten. Want wat de belastingbetaler veelal vergeet
is het feit dat politiek, banken en bedrijfsleven een pot nat is en derhalve ook een gevaar voor de
democratische en sociale samenleving. Het huidige Kabinet had nog iets van Colijn en consorten
kunnen leren maar helaas zijn de doelstellingen nu ook heel anders dan in de jaren dertig. Nu
wordt er uitsluitend naar het bedrijfsleven en Brussel geluisterd. Twee lichamen die absoluut niet
geïnteresseerd zijn in de bevolking , maar slecht in hun eigen bankrekening want geld betekend
ook macht. Nederland is al heel lang geen democratie meer, ook geen participatiemaatschappij
met fascistische trekjes, maar een dictatuur van het geld en dat is een heel slechte, erger dan
communisme , een normale dictatuur (Rusland) of religiedwang.
Dag.
mei 2014