Duitse emigranten in Nederland. ( 1933-1939).
............"Het paspoort is het edelste deel van een mens. Het komt ook
............ook niet zo eenvoudig tot stand als een mens. Een mens kan
............overal tot stand komen, op de lichtzinnigste wijze en zonder
............aanwijsbare reden, maar een paspoort nooit. Daarom wordt
............het ook erkend als het goed is, terwijl een mens zo goed kan
............zijn als maar mogelijk is en hij toch geen erkenning oogst."
(Bertolt Brecht in: 'Flüchtlingsgespräche.')
Joodse vluchtelingen uit Duitsland waren na 1933 en vooral na de Kristallnacht in
1938 winstgevende objecten voor bedriegers van allerlei slag; voor handelaars in
mensen, die in paniek verkeerden, voor oplichters die voor alles en nog wat wilden
zorgen, maar dan plotseling verdwenen met het geld, soms het laatste geld van
hen, die Duitsland wilden of moesten verlaten.
Diverse consulaten profiteerden op hun wijze van de radeloosheid der Duitse
Joden door het verstrekken van valse visa.
Ladingen vluchtelingen werden naar Zuid-Amerika gebracht, door de regeringen
geweigerd en teruggebracht naar Duitsland, waar arrestatie en dood hun
wachtten.
In 1938 werd in Evian een internationale conferentie gehouden om een massale
Joodse emigratie mogelijk te maken.
De conferentie werd een volledige mislukking.
Geen van de 'beschaafde' regeringen wilde haar vingers branden.
In pathetische redevoeringen gaf men blijk van zijn sympathie voor de arme
Joden, maar daar bleef het bij.
Op initiatief van de Volkenbond werd een 'Hoog Commissariaat voor Duitse
vluchtelingen' opgericht - een doodgeboren kind.
Duitse emigranten en vluchtelingen waren legaal en illegaal Nederland
binnengekomen.
Zij ondervonden solidariteit hier en daar.
Zij werden gewantrouwd, veelal geminacht.
Joden- dat moest dan maar.
Maar waren zij niet ook Duitsers?
Zij werden geduld..
'Geduld 'was trouwens de voorwaarde om in het vreemde land in leven te blijven.
Geduld! Wachten!
Er kwamen prominenten over de grens: schrijvers als Heinz Liepmann ( die
wegens 'belediging van een bevriends staathoofd' door een Nederlandse rechter
veroordeeld werd), Georg Hermann, Max J.Friedländer, Karl en Louise Kautsky,
Erich Kuttner ( die in Nederland 'Das Hungerjahr 1566' schreef, een boek over de
Tachtigjarige Oorlog, waarin dit gebeuren marxistisch geïnterpreteerd werd).
Nederlandse uitgevers, onder andere Querido en Allert de Lange, publiceerden
werk van Duitse auteurs, dat in Duitsland verboden en verbrand was, boeken van
Albert Einstein, Sigmund Freud, Joseph Roth, Ernst Toller, Hermann Kesten,
Alfred Döblin en anderen.
Tot de schilders, regisseurs, cabaretiers, zangers die in Nederland asiel vroegen,
behoorden Max Ophüls ( wiens maatschappijkritische 'Komedie om geld' een van
de weinige voortreffelijke speelfilms is), Max Beckmann, Ludwig Berger, Rudolf
Nelson, Kurt Gerron. Ook de kunstenaars stonden vaak voor het niets.
Ook zij waren weleens op steun aangewezen.
Er kwamen financiers en zakenlui binnen , die- volgens de door mr. J.C. Baert,
voorzitter van het "Algemene Vluchtelingen Comité ' verzamelde gegevens-
nieuwe bedrijven opzetten, voornamelijk in de confectie-industrie en die zodoende
de exportmogelijkheden van Nederland verruimden en werkgelegenheid
verschaften.
De vele naamlozen zonder faam en geld waren weer het kind van de rekening.
Voor( legaal) naar Nederland geïmmigreerde Duitsers werd het dagritme bepaald
door woordenbegrippen als: werk, werkvergunning, verblijfsvergunning,
vreemdelingenpolitie, gunstpas,doorreisvisum.
Een trieste kringloop.
Een voorwaarde voor toelating van emigranten was: zij moesten aantonen dat zij
over voldoende middelen van bestaan beschikten ( in 1938 waren dat Fl. 10.000,-)
terwijl de Duitse regering 'vlucht van joodskapitaal 'tegenging.
Voor toelating en ondersteuning van Duitse vluchtelingen demonstreerden in
Amsterdam in maart 1933 ruim twintigduizend Amsterdammers.
De opbrengst van de gehouden collectes was verrassend hoog.
Hulp kwam van de quakers en, voor gedoopten, van confessionele comités.
Voor het merendeel der joodse emigranten zorgde uitsluitend het 'Comité voor
Bijzondere Joodse Belangen'.
Morele steun gaf het progressiepolitieke 'Comité van Waakzaamheid', dat de
harde Nederlandse regering aanviel.
Politiek vluchtelingen- onder wie vele Joden, van wie sommige tijdens de oorlog
belangrijk werk deden in het verzet- waren er bijzonder slecht aan toe.
Het aantal illegale vluchtelingen( grotendeels communisten) bedroeg minstens
tienduizend. Velen van hen beschouwden Nederland als een doorgangshuis, waar
vandaan ze via Frankrijk naar Spanje trokken om aan de zijde van de
antifascisten tegen Franco te strijden.
In mei 1938 zond de Minister van Justitie aan de procureur-generaal bij de
gerechtshoven en aan de politieautoriteiten een rondschrijven, op grond waarvan
vluchtelingen niet meer toegelaten werden, behalve wanneer zij in 'werkelijk
levensgevaar' verkeerden of wanneer zij 'van belang waren voor Nederland.'
En het Nederlandsch Israëlisch Weekblad ( een van de joods dagbladen) keurde
deze maatregel goed: 'Een nog grotere toename van vreemdelingen- vestiging zou
de nationale economie uit het evenwicht brengen, terwijl een nog sterkere aanwas
van vreemdelingen het gevaar van- om in Duitse trant te blijven- Ueberfremddung
in zich bergt.
Enkele dagen na de Kristallnacht, op 18 november 1938, verscheen in de 'Nieuwe
Rotterdamse Courant' een verontwaardigd hoofdartikel, waarin onder meer stond:
'Bijna een week is voorbijgegaan sinds de nieuwe kwellingen, waaraan de Duitse
Joden in hun vaderland worden onderworpen.
Daar waar vertwijfeling en ellende de mensen naar zelfmoord drijft, daar vragen
wij, waarachtige Nederlanders, dragers van een vrijheid en een traditie, niet naar
het stukje brood dat wij vreemdelingen aanbieden.
Dan vragen wij niet of er voor ons misschien iets minder over zal blijven.
Dan kennen wij de betekenis van Gods gebod: hebt uw naasten lief gelijk uzelven.
Maar helaas, zo reageerde niet de Nederlandse regering ( Red: Kabinet Colijn IV
bestaande uit: RKSP- voorloper van de KVP-, ARP en CHU) .
O zeker, zij deed iets.
Zij liet haar gezanten informeren, zij zond telegrammen.
Zij liet wat kinderen toe, die tegen de grens waren aangedreven.
De Voorzitter van de Ministerraad hield een rede, welke beloften scheen in te
houden, beloften voor menselijkheid en rechtvaardigheid.
Maar hij droeg ook de grensbewaking op ervoor te zorgen dat geen vreemdeling de
grens over kwam.
En zo werden zij, ouden van dagen en kinderen, waaronder zieken en gewonden,
die na moeizame tochten en dikwijls na een tijd van ontbering rust en veiligheid
hoopten te vinden, aan de Nederlandse grens ontvangen door een keten van
gummi en ijzer.
In het gezicht van wat hun een hemel lijkt moeten zij terug, soms gegrepen door
geweld, terug niet alleen naar het land, waar hun leven onmogelijk werd, ook
terug in de handen van de staatspolitie die op hen wacht.
Op 2 december 1938 stelde Minister Colijn de Tweede Kamer gerust: 'De regel is
dat de grens Nederland - Duitsland in het algemeen voor vluchtelingen gesloten
is.'
De leden van de NSB waren het roerend met hem eens.
Een aantal Kamerleden, voorop Donker, Drees en Loude Visser, verzetten zich
tegen dit beleid.
Ook mr. J.C.Baert nam het in een tegen bureaucratie en kilheid gerichte brochure
voor de verdrevenen op:
"Voor een groot aantal van de vluchtelingen, die op Nederlandse bodem verblijf
houden, is dat verblijf zeer onzeker; want óf zij durven zich niet bij de politie
melden uit angst te worden geïnterneerd of uitgeleid, of zij hebben toestemming
hier tijdelijk te verblijven, aan welke gunst elke politieautoriteit zonder opgaaf
van reden een einde kan maken."
En Th. van Lier, adviseur bij het departement van sociale zaken, kwam in een
rapport tot de conclusie: "De regering vaardigde circulaires uit om toe te laten
alleen degenen, die een vergunning bezaten, of die papieren konden vertonen
welke zij niet konden bezitten, of bewijzen konden brengen die buiten hun
mogelijkheid lagen."
Velen werden 'uitgeleide gedaan' door de Nederlandse politie, teruggebracht naar
de grens, naar Duitsland, omdat zij aan één of meer voorwaarden niet voldeden.
Toch leefden er eind 1939 in Nederland tussen de dertig- en vijfendertigduizend
uit Duitsland afkomstige immigranten.
In Reuver, Hellevoetsluis, Nunspeet, Hoek van Holland en in nog tweeëntwintig
kampen werden legaal en illegaal binnengekomen vluchtelingen 'opgenomen.'
In oktober 1939 werd in plaats hiervan één voor vijftienhonderd emigranten
bestemd kamp in Westerbork( Drente) geopend.
Hier leefden zij in barakken, zij waren van hun vrijheid beroofd en aan een
strenge kampregels onderworpen.
Voor deze reglementering stemden niet alle tachtig van de Tweede Kamer;
tweeëndertig afgevaardigden verklaarden zich tegen deze maatregel.
Enkele maanden later nam de Duitse overheid kamp Westerbork dankbaar over.
Het werd een Durchgangslager voor Joden met bestemming Auschwitz.
Redactie: Dat de 'zogenaamde christenen' in 1939 ook al enig antisemitisme
vertoonden is wel duidelijk aangetoond in bovenstaan artikel.
Ook krijg ik het idee dat tussen 1939 en 2010 de inhoud van de Bijbel is
veranderd.
De trekjes, die de huidige christenen vertonen, kunnen ook op' het willen
goedmaken van toen' van kracht zijn.
De goedkeuring van de NSB - Jodenhater nummer één - voor het antisemitische
optreden van toen, kan nu ook nog wel van kracht zijn.
De huidige CDA wil het liefst met- in politiek opzicht- hun grootste vijand de
PvdA regeren. Ook bij de PvdA van nu is een ietsje - Amsterdam als voorbeeld-
van antisemitisme te bespeuren.
Hoewel links Nederland het antisemitisme nog steeds in de schoenen van het (niet
bestaande) extreem rechts wil schuiven, wordt toch bijna dagelijks aangetoond dat
onze Marokkaanse Nederlanders - die uiteraard tot links behoren - de aanstichters
zijn van het antisemitisme en het bewijs van het gedogen, door o.a.
gemeentebestuur van Amsterdam en de politie, van dit antisemitisme.
Nee, de Bijbel is niet herschreven tussen 1939 en nu.
Het waarom wordt duidelijk gemaakt door het gedichte van de helaas veel te vroeg
overleden Pamela Hemelrijk.
De Mens, wordt gezegd, is geneigd tot Het Kwaad
Dus hebben wij dan ook een staatsapparaat
Om ons te vertellen hoe of dat het hoort
En ons te weerhouden van doodslag en moord
Dit zegt men - en iedereen slikt dat als koek
Als niemand ons leidt is het einde toch zoek?
Maar er zit een addertje onder het gras:
Staatslieden zijn óók van het menselijk ras
De schrijver van het bovenstaan artikel, dat gepubliceerd werd in deel 20 van: "Bericht van de Tweede Wereldoorlog," is
H. Wielek.
Han (Heinz) Wielek; geboren in Keulen 1912, overleden 1988; zijn eigenlijke naam was Willy Kweksilber, vluchtte in 1933
uit Duitsland naar Nederland, anti-fascist en oprichter van de Stichting J'Accuse, toonaangevend filmcriticus en kenner
van de Duitse literatuur, was directeur van het vormingscentrum Vrij Nederland en hoofd van de sociaal-culturele afdeling
van de Sociale Dienst van de gemeente Amsterdam, was voor de PvdA lid van de Eerste Kamer 1973-1978, gehuwd met
Willy Kweksilber-Berg, schrijvend onder de naam Willy Wielek (1919-2004).
Bron: Bericht van de Tweede Wereldoorlog.
Dag.
Augustus 2010.
Er overheen kijken mocht maar er overheen gaan? Jammer
De haat tegen Wilders is bijna als antisemitisme:
Jaloezie en boosheid over eigen falen.