EEN STERKER EUROPA IS GEEN EENRICHTINGSSTRAAT
Vreemd toch, die extreme toekomstvisies wanneer het over Europa gaat. Sceptici willen de Unie liever afbouwen tot een veredelde vrijhandelszone, terwijl eurofielen ons onvermijdelijk richting federale eenheidsworst zien evolueren. Het Europees debat is daardoor stilaan binair aan het worden. Of het nu om toetreding van nieuwe lidstaten, meer Europese belastingen of een overhaast toegekende Nobelprijs gaat: telkens draait het om meer of minder, een Europa in maxi-en minivorm, de Unie of de natiestaat. Cameronisten tegen Verhofstadtianen zeg maar.
Opvallend daarbij: het zijn tegenwoordig eerder de federale grootdenkers die de tegenstellingen scherp stellen. Neem nu het recente begrotingsakkoord, waarbij een 3%-besparing op het Europese budget door sommigen voorgesteld werd als een aanslag op onze groei, innoverend vermogen, algemene welvaart en - bij uitbreiding - de vrijheid van onze kinderen. Zelfs vage vergelijkingen met het Sovjetregime werden niet geschuwd. Is dat niet wat overdreven? In een periode waarin elke lidstaat onder druk van datzelfde Europa driftig aan het besparen is, lijkt het niet zo onoverkomelijk dat ook Brussel het met minder moet stellen. Regeringsleiders die dat standpunt verdedigen worden echter nogal gauw in het eurosceptisch hoekje gedrumd.
Ten onrechte. De opvatting dat een sterkere Unie enkel kan door minder natiestaat is een vreemde idee-fixe bij sommige euro-enthousiastelingen. Dat gaat nogal eens gepaard met de nodige historische karikaturen. Zo wordt graag het beeld opgehangen van het oude continent dat eeuwen in duisternis ronddoolde, gekweld door oorlog en burgerlijke slavernij, tot Jean Monnet ons verloste van de vervloekte natiegedachte en de weg richting Verenigde Staten van Europa definitief inleidde als enige bron van welvaart en vooruitgang. Een wervend verhaal, dat zeker, maar helaas historisch wankel.
In het Britse weekblad The Economist stond daarover onlangs het zeer lezenswaardige artikel European disunion done right, waarin treffend beschreven werd hoe er na de Vrede van Westfalen -zowat het Woodstock van de nationale soevereiniteit- vanaf 1648 een Europees samenwerkingsverband ontstond dat opvallend veel gelijkenissen vertoonde met de huidige Unie. Meer dan 300 min of meer zelfstandige gebieden deelden toen pan-Europese wetgeving gaande van regulering op het gebruik van weefmachines tot het plaatsen van windmolens, inclusief de ingewikkelde stemsystemen en duffe overlegmechanismen die zo typerend zijn voor de EU vandaag. Er waren destijds zelfs gebieden met een gemeenschappelijke munt, niet zo gek veel verschillend van het valutamechanisme dat we nu kennen in de eurozone. En vooral: burgers in dit lappendeken van overlappende structuren konden genieten van een verlichte vrijheid die ongezien was voor die tijd, ondanks een mengelmoes aan culturen en godsdiensten.
Volgens het Britse weekblad zijn hieruit belangrijke lessen te trekken voor de huidige Unie: (1) Duale soevereiniteit, gebaseerd op het principe van subsidiariteit, zit in onze institutionele genen: keizer en prinsendommen toen, Brussel en lidstaten nu, en (2) Meer samenwerking is geen zero-sum game, waarbij een sterker Europa onvermijdelijk de afbraak van nationale soevereiniteit zou moeten betekenen. Ik ben geneigd daarmee akkoord te gaan.
En neen, dat heeft niets te maken met bekrompen identiteitsdenken. Lidstaten zijn nu eenmaal divers. Cultureel uiteraard - tot daar aan toe - maar vooral in zaken als productiviteitsgroei, comparatieve voordelen en arbeidsmarktbeleid; kortom: het 'economisch weefsel'. Er is een consensus onder economisten dat het negeren van die verschillen geleid heeft tot de grote constructiefouten waarmee de eurozone vandaag te kampen heeft. Federalisten willen dit rechtzetten door de politieke macht van Europa uit te breiden en te voorzien van meer fiscale slagkracht. Daar valt iets voor te zeggen. Alleen is het nogal absurd om dat in het oneindige te willen doortrekken en ervan uit te gaan dat die economische bontheid zich wel organisch zal uitvlakken, zolang we maar evolueren naar meer muscles for Brussels en minder nationale inmenging.
Het voorstel van euro-obligaties is daar een perfecte illustratie van. Lidstaten met een zwakke rating zouden erdoor kunnen lenen aan hetzelfde tarief als landen die hun economisch huishouden beter op orde hebben. Als land of regio een financieel goed beleid voeren zal dan nog nauwelijks beloond worden. Laat het net nu die transferlogica zijn die zo zwaar onder vuur ligt binnenin de lidstaten zelf, van Beieren tot Catalonië, simpelweg omdat de bestaande contrasten tussen rijke en armere regio's erdoor in stand worden gehouden in plaats van te verdwijnen. Het is vreemd dat eurofanatici dan blijven pleiten voor een doorgedreven soort centralisme dat in verschillende landen al zijn failliet bewezen heeft.
Begrijp me niet verkeerd: een sterkere Europese samenwerking is wel degelijk nodig. Net zoals de vrije markt midden jaren '80 weinig zin had zonder eenvormige regulering over iets banaals als het alcoholgehalte van een fles whisky, is er nu ook nood aan meer monetaire samenwerking om de huidige financiële problemen op te lossen. Het is alleen vrij absurd te denken dat we daarbij moeten streven naar een allesomvattende politieke unie waarbij subsidiariteit enkel opgevat kan worden als een eenrichtingsstraat naar het Berlaymontgebouw. Dat doet me denken aan een bekend geel cartoonfiguur, die alcohol prees als oorzaak én oplossing van alle levensproblemen. Enkel maar roepen voor meer Europa is zeker niet de bron van de huidige toestand, maar evenmin de enige uitweg.
Maurits Vande Reyde
Bron: Liberales.be
april 2013