Geweld, misdaad en rellen.

Het betrekkelijke geweld in moslimbuurten is de voornaamste hindernis voor maatschappelijke vermenging en integratie.
Immigranten en hun kinderen zijn verantwoordelijk voor een groot deel van de criminaliteit in alle Europese landen en in sommige landen zelfs voor het leeuwenaandeel ervan.
Mensen uit andere landen vormen 26 procent van alle Zweedse gedetineerden.
Van hen die een straf van meer dan vijf jaar uitzitten - die in Zweden alleen wordt gegeven voor ernstige misdrijven als drugshandel, moord en verkrachting- komt ongeveer de helft uit het buitenland en in deze cijfers zijn niet de in het buitenland geboren mensen opgenomen die Zweed zijn geworden.
Onder de immigranten zijn het met name de moslims die veelal in de problemen komen. Volgens de socioloog Farhad Khosrokhavar is
de islam nu 'hoogstwaarschijnlijk de eerste gevangenisreligie van Frankrijk.'
Hoewel precieze aantallen moeilijk te verkrijgen zijn, vormen moslims 50 procent van de bevolking in veel Franse gevangenissen en niet minder dan 80 procent in bepaalde gevangenissen in de buurt van de banlieus.
Een gevangenisdirecteur schat dat 45 procent van de gedetineerden in de gevangenis van Turijn uit buitenlanders bestaat (Marokkanen, Tunesiërs, Algerijnen en Albanezen bekleden de hoogste vier plaatsen op de ranglijst) en dat percentage buitenlandse gedetineerden ligt nog onder het percentage voor geheel Italië (47 procent).
De enorme instroom van Roemenen in de afgelopen tien jaar was en is het voorwerp van politieke controverses, maar in privégesprekken draait het vaker om Noord -Afrikanen.
Als er in Italië een misdaad wordt gepleegd, zei een journalist in 2006, dan hoor je vaak
"Sarà stato un marocchino" ( "Dat zal wel een Marokkaan zijn geweest ").
Al dit geweld hield autochtone Europeanen even doeltreffend buiten bepaalde immigrantenwijken als een onder stroom staand hek.
Zulke oorden zijn etnische kolonies in een meer letterlijke betekenis van de door Ceylan gebezigde term.
Hoewel deze wijken volgens het geldende recht nog steeds Europees grondgebied zijn, zijn het oorden die Europeanen het gevoel geven dat ze daar hun recht van overpad hebben verloren. 'Stilletjes en bangig zijn de autochtonen op de aftocht, 'schreef de voormalige conservatieve minister George Walden in 2006, 'en om ons heen vormen zich de grenzen van de etnische ministaatjes'.
De rellen die in oktober 2005 in de banlieues van Parijs begonnen, waren de ergste en meest wijdverbreide geweldsuitbarstingen van burgers die West-Europa in decennia had meegemaakt.
Twee tieners uit Clichy-sous-Bois, Zyed Benna en Bouna Traoré, die meenden dat ze door de politie werden achtervolgd, werkten zich op 27 oktober naar binnen in een omheinde ruimte waar een transformator stond.
Ze werden geëlektrocuteerd.
Die avond werden er uit protest tientallen auto 's in brand gestoken.
In de dagen daarna barstten er protestacties uit in allochtone wijken in het hele land en zelfs in andere Europese landen, uit solidariteit met de slachtoffers.
Het was een twee weken durende storm van verbrande auto's, vernielde gebouwen en ( ten gerieve van de televisiecamera's) dreigende gebaren, nagebootst van hiphopclips.
Iedere grote en middelgrote stad in Frankrijk werd erdoor getroffen.
Achttienduizend auto's gingen in vlammen op en 2900 mensen werden opgepakt.
Het was een uitbarsting die vele- in feite de meeste- waarnemers van de banlieues hadden voorspeld.
In het verleden was Frankrijk minder getroffen door rassenrellen dan ,bijvoorbeeld, Groot-Brittannië, dat een geschiedenis had van tientallen jaren etnisch straatgeweld, te beginnen met eind jaren zestig door blanken gepleegde aanslagen op West-Indische immigranten in Notting Hill.
Sindsdien had Groot-Brittannië te maken gehad met minstens een tiental rassenrellen, ontketend door etnische minderheden.
In de jaren tachtig waren er ernstige onlusten in Bradford, Bristol, Brixton en Broadwater Farm.
Frankrijk had weliswaar minder uitbarstingen meegemaakt, maar ook de banlieues waren altijd al broeinesten van ontevredenheid geweest.
In de voorsteden van Lyon waren in 1981 en1990 rellen ontketend door de beurs, zoals jeugdige Franse Arabieren worden genoemd.
In Straatsburg staken uitzinnige vandalen iedere oudejaarsavond tientallen auto's in brand - dat was een soort traditie geworden.
Bij toeval had de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, Nicolas Sarkozy, op de dag vóór het overlijden van Benna en Traoré, waardoor de rellen ontketend werd, bekendgemaakt dat er dat jaar negenduizend auto's in brand gestoken op of een ander manier vernield waren. Los daarvan vonden er op allerlei plaatsen in Frankrijk op 200 verschillende avonden rellen plaats.
Wie waren deze relschoppers?
Waren het bewonderaars van de Franse meerderheidscultuur, die gefrustreerd waren omdat ze daar niet op gelijke voet aan konden deelnemen?
Of waren ze er gewoon opuit om een samenleving, die ze minachtten om haar elitarisme, haar hypocrisie of haar zwakte, tot de grond toe af te branden?
In dat verband en in tegenstelling tot de Amerikaanse rassenrellen van de jaren zestig en de Franse studentenrevolte van 1968, bracht deze gestage, maar incidenteel oprijzende revolte geen leiders voort, geen maatschappelijke beweging, geen gedachtegoed dat commentatoren konden accepteren of betreuren en geen eisen waar met vrucht op kon worden gereageerd. Jaren na de rellen was er in de Franse publieke opinie zelf geen consensus over de vraag waar die rellen nu eigenlijk 'om gingen.'
Op het niveau van het debat in de politiek en de media greep men naar de eerste de beste voor de hand liggende verklaring: racisme van overheidswege of een ander vorm van uitsluiting, waar de opstanden in de arme wijken gewoon een reactie op waren.
Maar hoe dit veronderstelde racisme werkte, was niet duidelijk. Er waren twee primaire verklaringen.
De eerste was dat de Franse autoriteiten de banlieues verwaarloosden - een onaannemelijke beschuldiging in een land dat een bijzonder groot deel van zijn bnp, namelijk 1,9 procent, aan huisvesting van de laagste inkomensgroepen spendeert.
De tweede verklaring was het gewelddadige optreden van de politie.
Dat was nog minder aannemelijk.
Tijdens de rellen van 2005 waren er in de banlieues honderden videocamera's aanwezig, en die hadden bijzonder weinig gevallen van overdreven ijver, laat staan geweld, geregistreerd. Niet één relschopper werd gedood gedurende de tienduizenden manuren die het op vele plaatsen bedwingen van geweld en vernietiging kostte.
De beschuldiging van politiegeweld had iets van een geijkte formule.
Na een nieuwe reeks rellen in december 2007 waarschuwde de liberale magistraat Jean de Maillard dat bepaalde banlieues geen zones de 'non droit 'waren geworden doordat de politie daar in de strijd het onderspit had gedolven, maar doordat de bewoners zich plachten te verzetten tegen iedere vorm van ordehandhaving, hoe mild ook.
Zij die de hoop koesterden dat een softer politietoezicht meer rust zou brengen in de getto 's maakten zichzelf alleen maar iets wijs, schreef de Maillard.
Je kunt geen lokale politie enten op een samenleving die
zó ziek en gebroken is, en waarvan de leden openlijk rebelleren
tegen de maatschappij. De politie is een middel, geen oplossing.[…]
De aanwezigheid van de politie wordt in deze banlieues niet langer
legitiem geacht […] en ze kan niet langer ook maar de geringste controle
uitoefenen zonder een kleine rel te veroorzaken en, uiteraard, voor
racistisch te worden uigemaakt.
Het was onaannemelijk dat het politietoezicht in Frankrijk harder was geworden, maar wel stond onomstotelijk vast dat de straten van het land een stuk gevaarlijker waren geworden.
In 2002 bleek uit cijfers van de Europese Unie dat er in Frankrijk jaarlijks 4244 misdrijven per 100.000 inwoners werden begaan, waarmee het zelfs een samenleving met een hoger criminaliteitscijfer was geworden dan de tot dan toe veelal als inferieur beschouwde Verenigde Staten.
Nogmaals, een groot deel, zo niet het leeuwendeel, van die misdrijven werd gepleegd door uit immigranten bestaande minderheden en hun kinderen.
Het was waarschijnlijk geen toeval dat 2002 ook het jaar was waarin Jean-Marie le Pen van het fascistische Front National erin slaagde door te dringen tot de laatste ronde van de presidentsverkiezingen, waarmee hij en zijn partij de socialisten bij de stembus verdrongen als tweede partij van Frankrijk.
Die overwinning van angst zaaiende reactionairen werd minder vaak toegeschreven aan criminaliteit dan aan l' insécurité .
'De onveiligheid' was in feite een nieuwe officieel eufemisme.
In Frankrijk en elders maakten politici meer gewag van deze 'onveiligheid' dan van criminaliteit.
'Onveiligheid' betekende de perceptie van criminaliteit.
Dat impliceerde dat mensen méér criminaliteit waarnamen dan in werkelijkheid plaatsvond. De criminaliteit, waarvan de statistieken luid en duidelijk getuigden, werd aangezien voor een verzinsel van de verwende bourgeoisie.
Als 'onveiligheid', niet de misdaad, het probleem was, dan lag de schuld ervan niet bij de mensen die misdaden pleegde maar bij de mensen die er melding van maakten: het grote publiek.
In de jaren voor en na de rellen stonden Franse boekhandels vol boeken met titels als Geweld en onveiligheid- fantasie en werkelijkheid in het Franse debat en Straf de armen- regeren door sociale onveiligheid, waarin de ongerustheid over criminaliteit alleen werd aangegrepen om haar te bagatelliseren.
Eenzelfde reflex trad op bij de woedende protesten tegen het woordgebruik van Nicolas Sarkozy, de minister van Binnenlandse zaken.
Tijdens een bezoek aan Aulnay-sous-Bois op 31 oktober 2005, op het hoogtepunt van de rellen, smeekte een vrouw hem vanuit een raam om iets te doen aan het 'gepeupel'(racaille) dat de wijken aan het platbranden was, en hij beloofde haar dat hij dat zou doen, waarbij hij op zijn beurt het woord racaille gebruikte.
Veel jongeren uit de banlieues die op de televisie geïnterviewd werden, noemden Sarkozy's woordgebruik als een van hun voornaamste grieven, zodat je bijna zou vergeten dat de getto's van het land al vier dagen in lichtelaaie stonden op het moment dat hij zijn uitspraak deed. Engelstalige dagbladen overal ter wereld vergrootten de verwarring doordat ze het woord met 'uitschot' vertaalden, hoewel noch Larousse noch Robert dat woord als vertaling geven voor racaille, een oud Frans woord dat verwant is met het Engelse rascal of 'schoft'[ Van Dale geeft voor 'racaille: janhagel, plebs; vertaler].
De vertaling met 'uitschot' gaf Sarkozy's uitspraak een mensonterende, zelfs nazistische wending.
Er bestond een bijna wanhopig verlangen om de rellen te verklaren uit een vorm van wangedrag binnen de meerderheidscultuur.
Want als de rellen niet verklaard konden worden door wangedrag binnen de meerderheidscultuur, dan konden ze alleen worden verklaard als onderdeel van de agenda van de relschoppers.
Een agenda van de relschoppers ter sprake brengen hield in dat - opnieuw- het onderwerp islam ter sprake moest worden gebracht.

Redactie:
Dat het systeem van geweld gebruiken, chaos creëren en daarna de slachtoffer rol aannemen in geheel Europa door islamieten wordt gehanteerd geeft aan, dat er sprake is van een vooropgezette strategie, die waarschijnlijk niet op straat wordt uitgedacht… dus blijft de moskee over.
Dat de dhimmi's ook nog hun uiterste best doen om de misdaden van de islam in de schoenen van de autochtonen te schuiven, wordt ook in geheel Europa door islamieten en hun slaven (politici e.d.) gehanteerd en wijst onbetwist op een van hogerhand af gehanteerde tactiek. Hetgeen ook het bewijs levert dat de islam geen religie is maar een ideologie.
Hetgeen voor veel mensen geen nieuws is.
Bron: De Europese revolutie door Christopher Caldwell.
Dag.
September 2010.