Hoofddoek verbieden mag van Straatsburg -
Eva Brems
Terwijl in Frankrijk - en ook wel een beetje in België - een debat woedt over het recht voor leerlingen om op een openbare school een islamitische hoofddoek te dragen, velde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een arrest over deze kwestie in de Turkse context. Turkse universiteiten mogen volgens het Hof hoofddoeken verbieden. Hoe zit het dan met Franse of Belgische scholen?
Toen een Turkse geneeskundestudente in het vijfde jaar zat van haar geneeskundestudies, stuurde de vice-rector van de Universiteit van Istanbul een circulaire rond waarin stond dat voortaan - in lijn met de Turkse wetgeving - studenten met baarden en studentes met een islamitische hoofddoek niet langer zouden worden toegelaten tot de lessen. Deze studente wenste haar hoofddoek niet af te leggen, hetgeen resulteerde in een tuchtprocedure en schorsing. Het volgende semester schreef ze zich dan maar in aan de Universiteit van Wenen, waar men niet zo moeilijk doet over die zaken. Het spreekt vanzelf dat niet alle diepgelovige Turkse meisjes met universitaire ambities de middelen hebben om hetzelfde te doen. Er zullen er dan ook nogal wat teleurgesteld geweest zijn toen het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde dat dit hoofddoekverbod geen schending uitmaakt van de godsdienstvrijheid (artikel 9 EVRM). Tegelijkertijd zal er in Turkije ook opgelucht adem zijn gehaald. Een zeer strikte scheiding van Kerk en Staat is immers een centraal principe in de Turkse democratie ontworpen door Atatürk.
Nationale context weegt door
Verrassend kan het arrest niet genoemd worden. Eerder oordeelde de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens al dat een klacht over de weigering om een foto met hoofddoek te aanvaarden op een Turks universitair diploma, onontvankelijk was (Karaduman tegen Turkije en Bulut tegen Turkije, 3 mei 1993), en wees het Hof een klacht van een Zwitserse onderwijzeres over een hoofddoekverbod eveneens in de ontvankelijkheidsfaze af in uitgesproken hoofddoek-onvriendelijke bewoordingen (Dahlab tegen Zwitserland, 15 februari 2001, zie Juristenkrant 24 april 2001). In vergelijking met deze zaken is het een grote vooruitgang dat het Hof deze zaak ten gronde onderzocht en beoordeelde. Het was immers vreemd dat kwesties die in verschillende landen tot grote controverse leiden afgedaan werden met een summiere motivering en het oordeel dat klachten 'kennelijk ongegrond' waren.
Centraal in de redenering van het Hof staat het principe van de 'margin of appreciation': het Hof wil aan de 45 lidstaten van de Raad van Europa geen uniform model opleggen inzake de verhouding tussen Kerk en Staat. Zeker wanneer het over het specifieke aspect van religieuze symbolen in het onderwijs gaat, bestaat er geen Europese consensus. Het Hof aanvaardt dat de nationale overheid het best geplaatst is om in deze materie de afweging te maken tussen enerzijds de godsdienstvrijheid en anderzijds de bescherming van de rechten van anderen, en van de openbare orde en een pluralistische samenleving. Het Hof oefent nog wel een controle uit, maar deze is eerder beperkt. Bij de controle door het Hof valt op dat de nadruk sterk ligt op de Turkse context, waar ten eerste een historische keuze is gemaakt voor een strikte opvatting van secularisme, en waar ten tweede een reëel risico bestaat dat fundamentalistische stromingen de hoofddoek gebruiken om bepaalde vrouwen en meisjes onder druk te zetten. In die context is een hoofddoekverbod in het openbaar onderwijs iets dat binnen de appreciatiemarge van de Turkse overheid valt.
Gevolgen voor België?
Voor wie gekant is tegen een hoofddoekverbod in het openbaar onderwijs in België, is dit niet noodzakelijk een slecht arrest. Doordat het steunt op het principe van de 'margin of appreciation' heeft het voor de lidstaten eigenlijk geen rechtstreekse gevolgen. Er is op grond van dit arrest geen enkele reden om aan de status quo inzake de islamitische hoofddoek te raken. Tegenover diegenen die in België - naar het voorbeeld van Frankrijk - een algemeen hoofddoekverbod wensen, kan echter niet langer worden opgeworpen dat een dergelijk verbod met zekerheid een schending van de godsdienstvrijheid uitmaakt. De redenering die het Hof ontwikkelde in de Turkse context, lijkt grotendeels ook op te gaan in Frankrijk: ook in Frankrijk is namelijk een historische en grondwettelijk verankerde keuze gemaakt voor een sterke vorm van 'laïcité'. Bovendien kan men ook daar in sommige gevallen argumenteren dat fundamentalistische groepen gematigde moslims onder druk zetten. Het blijft wel de vraag of dit voor het Hof volstaat om een algemeen hoofddoekverbod te verantwoorden, dan wel of het verbod enkel verantwoord is in die concrete gevallen waar daadwerkelijk een bedreiging voor de rechten van anderen of voor de openbare orde bestaat.
Of ook een Belgisch hoofddoekverbod de controle van het Hof zou doorstaan, blijft een open vraag. Zowel inzake de opvattingen over Kerk en Staat als inzake de dreiging van fundamentalistische druk op school zijn de verschillen met Turkije en Frankrijk te belangrijk om zonder meer dezelfde redenering te volgen. Het is echter niet uitgesloten dat het Hof een zodanig ruime appreciatiemarge wil toekennen aan de lidstaten dat ook andere argumenten zouden kunnen volstaan om een verbod te rechtvaardigen. Een andere internationale mensenrechteninstantie - het Comité voor de Rechten van het Kind, dat toezicht houdt op het Kinderrechtenverdrag - is heel wat strenger voor hoofddoekverboden: in de ogen van dit Comité is een hoofddoekverbod voor leerlingen in strijd met de godsdienstvrijheid van kinderen en bedreigt een hoofddoekverbod voor leerkrachten een goed begrip bij kinderen van tolerantie en godsdienstvrijheid. Indien België ook zijn engagementen onder het Kinderrechtenverdrag ernstig wil nemen, is het dus aangewezen om de appreciatiemarge die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens laat inzake de hoofddoek niet te gebruiken om een verbod in te voeren, maar eerder om ervoor te zorgen dat de godsdienstvrijheid en een sfeer van tolerantie op school evenals het recht op toegang tot het onderwijs van moslimmeisjes, optimaal worden gewaarborgd.
Bron: Liberales be.Eva Brems

Augustus 2010.
Een politicus, Kok, denkt aan de volgende verkiezing, een staatsman, Wilders, aan de toekomst."