Nederlanders hebben het nicht gewusst'
Wat wisten de Nederlanders tijdens de Duitse bezetting van de Holocaust? Hebben zij bewust
de andere kant op gekeken terwijl 102.000 Joodse medeburgers werden weggevoerd om te
worden vermoord? Op deze vragen geeft historicus Bart van der Boom antwoord in zijn
nieuwe boek 'Wij weten niets van hun lot'.
door Bas Kromhout
Uw boek is een reactie op wat u 'de mythe van de schuldige omstander' noemt. Hoe luidt
deze mythe?
Van der Boom: 'De mythe zegt dat de meeste Nederlanders zich niet verzetten tegen de
Jodenvervolging, omdat het ze weinig kon schelen. Sommigen vonden het zelfs wel best.
Vervolgers en omstanders speelden onder één hoedje. De mythe geeft hiervoor twee
verklaringen. De ene is de algemene onverschilligheid van mensen tegenover personen buiten
de eigen groep. De andere is specifieke onverschilligheid of zelfs afkeer jegens Joden.
In Oost-Europa speelde dit laatste duidelijk een rol. Daar viel de Holocaust samen met oude
etnische conflicten. Wat de situatie in Nederland betreft wordt vaak gezegd dat het lijkt alsof
ons land niet antisemitisch was, maar dat het tegendeel is gebleken, omdat Nederlanders niets
deden toen de Joden worden gedeporteerd. Toen zou pijnlijk duidelijk zijn geworden wat onze
beroemde tolerantie eigenlijk waard was. Toen vielen wij door de mand. Dit geluid hoor je de
laatste jaren heel sterk in het publieke debat over de Holocaust.'
Leeft de mythe ook onder historici?
Van der Boom: 'Ja, maar in een subtielere vorm. Saul Friedländer zegt in zijn gezaghebbende
boek Nazi Germany and the Jews dat overal in bezet Europa de omstanders het voordeliger
vonden om mee te werken. Hij maakt geen onderscheid tussen Oost- en West-Europa. Het
idee van schuldige omstanders wordt tegenwoordig ook toegepast op de Amerikanen. Zij
zouden de Holocaust hebben laten gebeuren, vanuit dubieuze motieven. Er zijn boeken die
beweren dat het één grote samenzwering was om de Joden te vermoorden en dat Duitsland
alleen maar het vuile werk deed.'
Waarom is de mythe succesvol?
Van der Boom: 'Als een maatschappij op allerlei manieren aan vervolging meewerkte, ligt het
voor de hand te denken dat men het ermee eens was. Deels is de mythe een reactie op het feit
dat de Holocaust tot in de jaren zestig in de oorlogsherinnering grotendeels afwezig was.
Aanvankelijk bestond er een positief beeld van de Nederlandse bevolking tijdens de bezetting.
Vanaf de jaren zestig speelt de Holocaust juist een heel dominante rol, die bijna alles
overschaduwt.
De Holocaust is een lakmoestest voor alles. Zodra de houding van een persoon of instantie
aan de orde komt, is direct de vraag: hoe stond deze tegenover de Jodenvervolging? Het is
dan niet zo gek om passiviteit en accommodatie te interpreteren als onverschilligheid en
instemming. Maar als erover nadenkt, is het nogal wat om over onze grootouders te zeggen
dat ze het wel prima vonden dat hun Joodse buren werden vermoord.'
Hoe heeft u de mythe getoetst aan de realiteit?
Van der Boom: 'Door niet te kijken wat Nederlanders tijdens de bezetting deden, want dat is
vaak multi-interpretabel, maar naar wat zij dachten. Veel Nederlanders hielden een dagboek
bij. Een paar duizend zijn bewaard gebleven. Hierin is Nederland vrij uniek. Ik heb 164
dagboeken geselecteerd op basis van authenticiteit, periode, de sociale achtergrond van de
schrijver en zijn maatschappelijke interesse. Op de lijst staan relatief veel dagboeken van
Joden. De selectie is niet representatief voor de Nederlandse bevolking, maar biedt
voldoende grond om generaliserende uitspraken te doen. Uit de dagboeken kun je opmaken
hoe de gemiddelde Nederlander dacht over de Jodenvervolging en wat hij wist over het lot
van de Joden die naar Polen werden gedeporteerd.'
En, wat vonden Nederlanders van de Jodenvervolging in hun land?
Van der Boom: 'Er is geen twijfel over mogelijk dat zij die verafschuwden. De dagboeken
zitten tjokvol verwensingen aan het adres van de Duitsers. Die woede gaat niet voornamelijk,
maar óók over de Jodenvervolging. Daaruit concluderen de schrijvers dat de Duitsers niet
deugen en niets van Nederland begrijpen, want "wij" doen niet aan geloofsvervolging. Dat
past niet bij het Nederlandse zelfbeeld van de tolerante natie.
Dat wil niet zeggen dat je van iedereen moet houden, integendeel, maar het Nederlandse pact
houdt in dat je elkaar de ruimte laat om je eigen dwaling na te streven. Dat zie je bij de
reactie op de Jodenvervolging: "Het zijn niet mijn vrienden, maar het zijn wel Nederlanders."
Die gedachte klinkt een beetje cru in onze oren, maar zij zorgde ervoor dat de
dagboekschrijvers de Jodenvervolging fel afwezen.
Hier en daar vind je wel dagboekschrijvers die vanuit theologisch oogpunt zeggen dat de
Joden het noodlot over zichzelf hebben afgeroepen, maar zij schrijven vervolgens dat de
Duitsers barbaren zijn omdat ze hen vervolgen. Als antisemitisme echt een rol zou spelen, zou
je verwachten dat een aanzienlijk aantal dagboekschrijvers de vervolging zou
rechtvaardigen. In Polen doen ze dat, in Nederland niet.'
Uit het SOTO-onderzoek in 2001 kwam naar voren dat terugkerende Joden na de oorlog in
Nederland vaak antisemitisch werden bejegend. Spreekt dat uw bevindingen niet tegen?
Van der Boom: 'Als dat een dominant sentiment was, zou dat pleiten tegen mijn these. Maar
de stelling dat er na de oorlog een grote opleving van antisemitisme was, is voor mij niet
afdoende bewezen. Er zijn veel herinneringen over opgetekend, maar hoe representatief die
zijn is de vraag. Niemand heeft in 1946 aan gerepatrieerde Joden gevraagd wat zij vonden
van de opvang in Nederland. Mijn indruk is dat de huidige beeldvorming daarover andersom
verloopt. Omdat de veronderstelling is dat men de Joden tijdens de oorlog in de steek liet,
denken we dat men na de oorlog geneigd was de slachtoffers negatief te bejegenen.
Neem het cliché van de 'bewariër'. Tegenwoordig wordt daar iemand mee bedoeld die spullen
van Joden inpikte, terwijl hij vlak na de oorlog werd beschouwd als iemand die met gevaar
voor eigen leven de spullen van Joden in bewaring had gehouden. Er zijn veel verhalen van
mensen die uit de kampen terugkwamen en hun spullen niet terugkregen. Dat waren heel
gruwelijke ervaringen. Maar er waren ook veel mensen die wel alles terugkregen. Of het ene
gebruikelijker was dan het andere weten we niet, maar het eerste past beter in onze huidige
herinnering. Dus we zijn geneigd om die sterker te onthouden en er vaker over te vertellen.
In de publieke discussie wordt een aantal verhalen altijd weer opgehaald. Bijvoorbeeld het
verhaal van de Amsterdammer die in de Betuwe kersen gaat plukken. Hij komt op station
Amstel en ziet dat Joden in de trein worden geladen. Hij schrijft in zijn dagboek iets in de
trant van: "Erg zeg, maar wij gaan lekker kersen plukken." Dit citaat komt alsmaar terug.
Het wordt hét beeld dat de houding van de Nederlander typeert, terwijl de bewijskracht niet
zo groot is. Die man vond het afschuwelijk wat er gebeurde, maar hij had ook zijn eigen
leven. Bovendien kon hij op dat moment niets voor de Joden doen.'
De Holocaust wordt tegenwoordig gezien als iets unieks en op zichzelf staand. Hoe zagen de
dagboekschrijvers dat?
Van der Boom: 'Hun perspectief was heel anders. Zij hadden de neiging de Jodenvervolging
te zien als onderdeel van de onderdrukking van het Nederlandse volk in het algemeen. Ze
zagen dat de Joden het zwaarder hadden dan andere Nederlanders, maar dachten dat wat hun
overkwam op den duur ook de rest van de bevolking zou treffen. Dat gold voor Joodse
dagboekschrijvers evenzeer. En soms leek dit beeld te worden bevestigd: eerst moesten de
Joden hun radio's inleveren, daarna de anderen ook; eerst werden de Joden afgevoerd, later
zijn de dwangarbeiders aan de beurt. Dat is niet het goedpraten of toe-eigenen van Joods
leed, zo ervoeren de mensen het op dat moment. Omdat ze geen weet hadden van wat de
Duitsers specifiek met de Joden van plan waren.'
Wisten Nederlanders helemaal niets van de Holocaust?
Van der Boom: 'Ze hadden wel vermoedens maar geen kennis. De vermoedens waren heel
ernstig, namelijk zware dwangarbeid, slechte omstandigheden, geen medische zorg, geen eten
en huisvesting. Men dacht dat mensen die niet konden werken misschien aan hun lot werden
overgelaten of zelfs vermoord. Dat in werkelijkheid 80 procent van de Joden direct bij
aankomst werd vermoord, was onbekend - en onvoorstelbaar.'
In de geallieerde en illegale berichtgeving werden begrippen als 'vernietiging' en
'uitroeiing' gebruikt. Dat liet toch weinig ruimte voor twijfel?
Van der Boom: 'Op dit punt is de geschiedschrijving op het verkeerde been gezet. Voor ons
lijken die termen heel concreet onmiddellijke moord te betekenen, zoals je ongedierte
uitroeit. Tijdgenoten hadden die associatie nog niet. Hitler dreigde al met vernietiging van de
Joden voordat de Holocaust überhaupt was bedacht. En de Duitsers bleven over vernietiging
spreken op het moment dat ze Treblinka en Sobibor geheim probeerden te houden.
De Nederlandse dagboekschrijvers stelden zich bij vernietiging en uitroeiing iets voor wat
tijd kost. Als je je als onderzoeker dat beseft, worden dagboekpassages die op het eerste
gezicht tegenstrijdig lijken ineens begrijpelijk. Hoe kan het anders dat Etty Hillesum op het
ene moment schrijft "ze zijn uit op onze vernietiging" en zich op het andere moment afvraagt
welke boeken ze zal meenemen naar Polen?
Dat de Duitsers wilden dat de Joden op den duur verdwenen, daarover maakte niemand zich
illusies. De onzekerheid zat hem in de methode en de termijn. Hoe lang zou het duren voordat
een volk ten dode is opgeschreven? Hou je dat een half jaar, een jaar, vijf jaar vol, gaat er
een generatie overheen? Dat was onduidelijk.'
Hoe dan ook was de voorstelling die men van Polen had verschrikkelijk. Waarom was dat
niet voldoende voor mensen om meer verzet te plegen?
Van der Boom: 'Vanaf najaar 1940 verwachtten de meeste Nederlanders dat de Duitsers de
oorlog binnen een paar maanden zouden verliezen. Joden moesten dus tijd winnen. Er waren
mensen die hun overlevingskansen probeerden te vergroten door onder te duiken. Maar
anderen dachten: "Als ik onderduik en ik wordt gepakt, dan ben ik een strafgeval en ga ik
zeker dood. Ik ben jong en heb een vak geleerd, dus misschien sla ik me er in Polen wel
doorheen."
Zo waren er vrij veel Joden die konden onderduiken, maar het toch niet deden. Slechts 210
mensen ontsnapten uit Westerbork, terwijl dit betrekkelijk eenvoudig was. Verschillende
dagboekschrijvers merkten op dat ze zó hadden kunnen weglopen. Dat deden ze niet, om
dezelfde reden waarom zij niet hadden geprobeerd onder te duiken: het was te link.
Als Joden zelf met dit dilemma worstelden, dan is het logisch dat niet-Joden ook de risico's
tegen elkaar afwogen: "Ik kan mijn Joodse buurman wel een onderduikadres bieden, maar
dan breng ik hem en mijn eigen gezin in gevaar. Is het dat wel waard?" Nu vinden we het laf
of onverschillig om niet in verzet te komen, maar uitgaande van de kennis en vermoedens die
men toen had leek het een verstandig besluit.'
Om erger te voorkomen?
Van der Boom: 'Ja, de crux van de zaak is dat mensen oprecht dachten dat ze door mee te
werken erger konden voorkomen. Dat klinkt cynisch in verband met de Holocaust, maar zo
schatte men destijds het gevaar in. En dat maakt weer begrijpelijk waarom de Joodse Raad
kon opereren, of waarom politiemensen Joden oppakten, terwijl ze dat niet wilden.'
Kun je deze dingen vergelijken? Een medewerker van de Joodse Raad liep zelf gevaar, maar
een politieman niet.
Van der Boom: 'Natuurlijk is het een provocatie om te zeggen dat Joden en niet-Joden zich
hetzelfde gedroegen. Maar de verklaring voor hun gedrag zat wel degelijk in dezelfde hoek.
Hoewel een voorzitter van de Joodse Raad inderdaad persoonlijk gevaar liep, kon ook die
zijn collaboratie op algemene gronden rechtvaardigen.'
Waren de mensen van de Joodse Raad niet veel bewuster met het dilemma bezig dan
bijvoorbeeld een machinist die Joden naar Westerbork vervoerde? Hij had de volgende
morgen misschien weer een gewoon ritje Arnhem-Zwolle.
Van der Boom: 'De gemiddelde treinmachinist kreeg opdracht en vond het niet zijn
verantwoordelijkheid de overwegingen van de NS-directie te toetsen. Sommige politiemannen
weigerden Joden op te pakken, maar de meesten boden geen verzet. Ze wilden hun baan
behouden, ze konden er niks tegen doen, of ze waren onverschillig.
Maar daar staat tegenover dat zij hun medewerking eveneens konden rechtvaardigen als het
kleinste kwaad. Ik vraag me af of ambtenaren op het bevolkingsregister net zo hadden
gehoorzaamd als de Duitsers hadden gevraagd: "Kunt u een lijst met namen maken? Dan
gaan we die mensen vergassen". Ik kan me dat moeilijk voorstellen.'
U verzet zich in uw boek tegen de term 'grijs'. Waarom?
Van der Boom: '"Grijs" verhult dat mensen een mix zijn van tegenstrijdige gedachten. Het
woord betekent onverschilligheid: iedereen zoekt het maar uit, als ik maar te eten heb. Dat is
geen reële weergave van wat veel Nederlanders tijdens de oorlog dachten. Natuurlijk wilden
zij de oorlog doorstaan en geen gevaar afroepen over hun gezinnen, maar daarnaast waren
ze heel verontwaardigd over het leed dat anderen werd aangedaan. Ze hadden idealistische
én zelfzuchtige kanten, net als gewone mensen.
Wie de term "grijs" gebruikt, denkt dat mensen die zich grijs gedroegen ook grijs wáren. In
een politiestaat is het gedrag van mensen geen goede weergave van wat ze denken. Gedrag
kan grijs zijn, maar daarachter kunnen zwart-witte gedachten zitten.'
U schrijft ook dat het jammer is, dat de grondtoon van het debat over de Holocaust er één is
van "heilige verontwaardiging". Waarom is dat jammer?
Van der Boom: 'Omdat het niet bijdraagt aan begrip. Alleen maar zeggen dat de gemiddelde
Nederlander een egocentrische zak was, dat is geen verklaring. Als je wilt snappen hoe het
heeft kunnen gebeuren, dan zul je je moeten verplaatsen in de gedachtegang van de mensen
destijds. Dat kan niet als je vervuld bent van verontwaardiging. Om empathie op te brengen
moet je je woede even onderdrukken.
De mythe van de schuldige omstander wordt gebruikt als morele les: nooit meer wegkijken.
Maar die wringt met een reconstructie van wat er eigenlijk is gebeurd. Herdenken en
geschiedschrijven zijn twee verschillende activiteiten en bijten elkaar nog wel eens.'
juli 2013
"In de geschiedenis van bijna elk land zijn er momenten aan te wijzen,
waarin het als natie faalde, soms tot op het misdadige af en soms zelfs
erger."