Suha Arafat spreekt
Zij had al drie jaar niet meer naar haar liefhebbende echtgenoot omgekeken, maar stond tijdens Arafats doodsbed met pen en papier te zwaaien om zijn handtekening die haar eigenares moest maken van zijn gestolen vermogen. Ze schijnt daarin niet geslaagd te zijn maar moet zien rond te komen van een schamele jaarlijkse toelage van 22 miljoen dollar. Mevrouw vertelde op 26 december 2012 op Dubai TV dat haar man de 2e intifada beraamde kort na het mislopen van het Camp David overleg in juli 2000.
Dit overleg vond plaats tussen de toenmalige Israëlische premier Ehud Barak (de huidige minister van Defensie), Arafat en Bill Clinton Wat Suha Arafat tijdens dit interview verkondigde was van meet af aan al bekend, maar werd door de wereldwijde anti-Israël lobby volkomen genegeerd. Tijdens de bijeenkomst in Camp David bood Ehud Barak Arafat een eigen staat aan in de Gazastrook en op 95% van Israëls aloude thuisland, de Bijbelse gebieden Samaria en Judea. Daarnaast was Israël bereid zowel het oostelijk deel van Jeruzalem als ook de Tempelberg op te geven. Het leger zou uit deze gebieden vertrekken, met uitzondering van een klein aantal strategisch gelegen dorpen w.o. Ariël en Ma'ale Adomien.
Met deze toezeggingen van Barak werden Arafats belangrijkste eisen ingewilligd. Prins Bandar, namens Saoedi-Arabië aanwezig bij de onderhandelingen, sprak van een geweldig aanbod van de kant van Israël. Hij waarschuwde Arafat: "Als je dit weigert, is het geen tragedie, maar een misdaad." Maar Arafat zei nee omdat hij weigerde van het zogenaamde recht op terugkeer van Arabische vluchtelingen (ten onrechte aangemerkt als Palestijnse vluchtelingen) naar het huidige Israël af te zien. Barak wilde een beperkt aantal van 70.000 toelaten, maar dat vond Arafat niet genoeg. De onderhandelingen werden vervolgens zonder enig resultaat op 25 juli 2000 afgesloten waarbij Arafat door Clinton als de schuldige werd aangewezen.
Arafat liet de top opzettelijk liet mislukken, want hij was niet naar Camp David gekomen om een overeenkomst te bereiken. Hij had totaal geen interesse om tot een akkoord met Israël te komen. Israëls toenmalige minister van BZ, Shlomo Ben-Ami, verklaarde later ook dat Arafat nooit van plan is geweest echte vrede met Israël te sluiten. De dag na Camp David riep hij alweer dat het bezit van Jeruzalem desnoods met geweld bereikt diende te worden. Hij had bindend verklaard terroristen strafrechtelijk te vervolgen en te arresteren maar liet vlak voor het begin van de 2e Intifada de grootste boeven uit de gevangenissen vertrekken of na hun veroordeling onmiddellijk weer op vrije voeten stellen zodat ze hun moordende werk konden beginnen.
Daarnaast werd de onder zijn leiding staande bevolking via de media en moskeeën opgehitst tot het aangaan van een gewelddadige confrontatie met Israël. Het hek was helemaal van de dam toen Israëls toenmalige premier Ariel Sjaron op 28 september 2000 een bezoek bracht aan het Tempelplein. Arafats goed geoliede nazi-propagandamachine liet via pamfletten de leugen verspreiden dat Sjaron de eerste steen had gelegd voor de bouw van een Joodse Tempel. Tijdens islamitische gebedsdiensten werd dit vuurtje nog eens flink opgestookt waardoor de zaak volledig escaleerde. "Revolutie tot de overwinning" galmde het door de straten en oorlog aan de zionistische bezetter. Wereldleiders, kerkelijke machthebbers en internationale media veroordeelden Sjarons bezoek en spraken van een ernstige provocatie, terwijl daar geen enkele sprake van was omdat het bezoek van tevoren met Arafat en consorten was overlegd. Bovendien waren Arafats volgelingen al een week voor Sjarons bezoek aan hun nieuwe reeks gewelddadigheden begonnen.
Dat Arafat direct na het mislukken van het Camp David was begonnen met het treffen van voorbereidingen voor een nieuwe Intifada, was al in brede kring bekend. Bovendien deden Arafats volgelingen daar ook niet echt geheimzinnig over. Hanai al-Hassan, een hoge adviseur van Arafat verklaarde al in de zomer van 2000 dat er een nieuwe intifada op stapel stond en dat deze niet alleen met stenen zou worden uitgevochten, maar dat er een heel scala aan nieuwe wapens ingezet zou worden. Ook de Israëlische veiligheidsdiensten en de media berichtten al een paar maanden voor het begin van de opstand dat Arafat en consorten een nieuwe intifada aan het voorbereiden waren. Op 2 maart 2001 verklaarde Imad Faluji, minister van communicatie op een bijeenkomst in het Ein Hilwe 'vluchtelingenkamp' in Zuid Libanon, dat deze intifada niets van doen had met Sjarons bezoek aan de Tempelberg, maar dat de voorbereidingen voor de nieuwe opstand tegen Israël al in juli 2000 waren begonnen, direct na het mislukken van de top in Camp David.
In de gebieden die onder Arafats controle stonden waren oorlogsmagazijnen ingericht met wapens en munitie, met voedsel, water en olie en generatoren. En geheel volgens planning stuurde Arafat zijn 'hellehonden' de straat op om onschuldige Israëlische burgers te vermoorden. Zo gaf hij de terreurbeweging Hamas de opdracht tot het uitvoeren van wat hij noemde, 'militaire operaties' in Israël.
Pas op 28 september 2010 bevestigde Hamas terreurleider Mahmoud Zahar deze opdracht. Dit was de eerste keer dat een leider van Hamas onthulde dat sommige door Hamas gepleegde zelfmoordaanslagen gedurende de 2e intifada waren uitgevoerd in opdracht van Arafat.
Meer dan 1500 Israëli's werden gedood in de jaren van terreur die volgden. De internationale gemeenschap liet geen enkel protest horen tegen de beestachtige moordpartijen. Integendeel, Ze bleven het verachtelijke moorddadige en corrupte geboefte in Ramallah jaarlijks belonen met honderden miljoenen dollars/euro's en ijveren voor een Fatah/PLO staat in het aloude Bijbelse land. Wegkruipen in holen zal straks niet meer helpen!

Redactie:
Nog enige 'merkwaardigheden' van Arafat.
In een Moskee in Zuid-Afrika sprak Arafat de volgende woorden.
" Denken jullie dat ik iets met de Joden ondertekende dat in tegenspraak is met de wetten van de Islam?
Dat is NIET zo!
Ik doe precies hetzelfde als wat de profeet Mohammed deed".
( Arafat doelt hier op het vredesverdrag dat Mohammed met de Huydaybiya sloot waarna hij binnen 2 jaar, zonder waarschuwing, deze stam aanviel en totaal uitroeide).
Bron: Profetisch perspectief.

Yasser Arafat droomde ervan eerst alle christenen uit het zuiden van Libanon te verdrijven cq te vermoorden, om daarna de leiding in het hele land over te nemen. Hij was van plan in Libanon de staat Palestina uit te roepen, net als hij dat enkele jaren daarvoor in Jordanië van plan was geweest. Alles was daartoe voorbereid tot aan de nummerplaten op de auto's toe. Christenen werden door moslimbendes ontvoerd, gemarteld, de ogen uit gestoken, oren afgesneden en met gloeiende poken werden kruizen op hun ruggen gebrand.

Bij kinderen werden de vingers afgehakt zodat ze later niet konden deelnemen aan de strijd. Er is een geval bekend waarin schoolkinderen in de tuin van hun school staande in een manshoge groeve werden neergezet in hun schooluniform, met blazer en das, en vermoord. In naam van de "grote, te verdedigen Palestijnse zaak" werd om het hardst gefolterd, gemoord en verminkt. Een tehuis voor gehandicapten, dat verbonden was met het christelijke ziekenhuis werd vrijwel volledig verwoest.

De president van Libanon, Suleiman Franjieh gaf een verklaring af: "Libanon heeft hen een schuilplaats geboden en ons loon is de vernietiging van ons land en de uitmoording van zijn bewoners. Ik heb de Palestijnse zaak 35 jaar lang gediend, maar ik heb nooit gedacht, dat er nog eens een dag zou komen, waarop ik God zou moeten vragen om vergeving van de zonde een volk gesteund te hebben, dat geen steun verdiende"

Er bestaat een onvoorstelbare lange lijst van PLO-misdaden tegen de bevolking van Zuid-Libanon. Vlak na de oorlog hebben zo'n 5000 gezinnen zich vrijwillig gemeld om getuigenverklaringen af te leggen opdat de wereld kennis zou nemen van de misdaden van Arafat's moordmachines. In steden als Sidon trof men een wirwar van cellen en onderaardse kerkers aan waarin mensen waren gefolterd. Getuigen vertelden dat folteringen vaak nachtenlang duurden en met uiterst sadistische middelen volvoerd werden. Het schreeuwen van vrouwen en meisjes was buiten te horen. Zij waren de slachtoffers van ontvoeringen en verkrachtingen, dikwijls vele malen achtereen. De moektar van Burg-Bahal sprak met verachting over de terroristen en vergeleek hen met de Nazi's. Hij vertelde van een geval waarin een man van collaboratie met Israël werd beschuldigd en in het openbaar op een groot plein werd terechtgesteld. De armen en benen van de man werden aan de bumpers van vier auto's gebonden. Op een afgesproken teken- een door een Fatah-officier afgevuurd pistoolschot- begonnen de auto's te rijden, twee naar voren en twee naar achteren, waarbij de ledematen van de man uit elkaar getrokken werden. Mensen op het plein vielen flauw van de verschrikkingen die ze zagen. Ook tegenwoordig passen de Palestijnen de meest gruwelijke methoden toe op vermeende collaborateurs, en opnieuw zwijgt de wereld en is er niemand die het voor deze mensen opneemt. "Acht jaar lang waren wij levende doden" sprak de moektar van Burg-Bahal. "We werden pas weer tot leven gewekt, toen de Israëli's kwamen om ons te bevrijden." Niel C.Livingstone en David Halevy schrijven in hun boek "Inside the PLO" dat Arafat en zijn kompanen opereerden als een multinationaal misdaadsyndicaat. Hij hield zich bezig met afpersing, omkoping, diefstal, drugshandel en moord om in zijn financiële behoefte te voorzien. In zijn boek "Babylon of Jeruzalem" gaat Jan Willem van der Hoeven, thans directeur van het International Christian Zionist Center, nader in op passages uit het boek van Livingstone en Halevy en beschrijft enkele hartverscheurende uitspraken van mensen die de moordpartijen overleefden.

"Een jong christelijk meisje, Susan S. die kort na de 'burgeroorlog' naar Beiroet was teruggekeerd uit Amerika waar ze een universitaire opleiding had afgerond, is een verminkte overlevende van het PLO-geweld. Zij was bij haar ouders thuis toen een aantal PLO-officieren binnenkwamen. Zij doodden Susans vader en broer, verkrachten haar moeder, die een bloeding kreeg en stierf. Zij verkrachten Susan 'vele maken' sneden haar borsten af en schoten haar neer. Uren later werd ze gevonden. Ze leefde nog, maar haar ledematen waren zo ernstig gebroken en door kogels verscheurd, dat zij geamputeerd moesten worden. Zij hield slechts een bovenarm over. Nonnen verzorgden haar in een ziekenhuis hoog in de bergen ten noorden van Beiroet. Zij heeft dikwijls gevraagd om haar te laten sterven. Na de verdrijving van Arafat uit Beiroet in 1982, opperden een aantal christelijke vrouwen het idee om Susans foto op een Libanese postzegel te drukken, omdat haar lot, volgens deze vrouwen, het lot symboliseert van wat er met de bewoners in hun land is gebeurd."

Op 19 oktober 1976 vielen zo'n duizend PLO-terroristen het dorpje Aishiye binnen.
Zij verzamelden iedereen-honderd gezinnen- en sloten hen op in de kerk. Ongeveer zestig moesten buiten blijven. De mensen in de kerk hoorden vervolgens machinegeweervuur, gevolgd door een doodse stilte. Twee dagen werden ze opgesloten. Toen de kerkdeuren werden geopend zagen ze vijfenzestig dode lichamen van mannen, vrouwen en kinderen in een poel van bloed.
Op 9 januari 1977 werd de christelijk Libanese stad Damour omringd door troepen van Sa'iqa bestaande uit 16.000 Palestijnen en 15 verschillende groepen huurlingen onder meer uit Syrië, Iran, Libië, Irak, Afghanistan en Pakistan. De priester Mansour Labaky belde een aantal moslimleiders om te vragen om hulp maar kreeg van iedereen te horen dat ze er niets aan konden doen. Hij belde ook naar Arafat maar kreeg een naaste medewerker aan de telefoon die zei: "vader, maak je niet bezorgd, wij zullen jou niets doen. Als wij gaan aanvallen zal dat om strategische redenen zijn." De eerste invasie kwam ongeveer een uur na middernacht. De mannen van Sa'iqa stormden de huizen binnen en vermoorden zo'n vijftig mensen. Labaky rende de straat op en hoorde het schreeuwen van de slachtoffers. Mensen ontvluchten hun huizen in nachtkleding roepend: "ze vermoorden ons allemaal." De stad probeerde zichzelf te verdedigen. Tweehonderd en vijfentwintig jonge jongens- de meeste slechts 16 jaar oud- zonder ook maar enige militaire ervaring, hielden 12 dagen stand. Alle toevoerlijnen naar de stad werden afgesloten en het elektriciteitsnet uitgeschakeld.
Op 23 januari brak de hel pas echt los en werden honderden christenen gedood. Mansour Labaky vervolgt: "De aanval vond plaats vanaf de achter hen gelegen berg. Het was een Apocalyps. Ze kwamen met duizenden en duizenden, al schreeuwend: 'Allahu akbar'(allah is de grootste)Laat ons hen aanvallen voor de Arabieren, laat ons een holocaust offeren aan Mohammed." Iedereen die op hun weg kwam werd vermoord. Arafat's barbaren waren erop getraind de tegenstander hetzij dood of levend te verminken. Zij maakten foto's van hun slachtoffers en verkochten deze later aan sensatie beluste Europese kranten. Er was geen enkele limiet meer te bespeuren en niemand kon ze meer stoppen. Als in een "vreugderoes" werden jonge Maronieten ontmand, vrouwen verkracht en daarna met pikhouwelen vermoord, zuigelingen in vier stukken geslagen, graven opengebroken, beenderen op straat gesmeten, met schedels gevoetbald en beelden van Jezus aan flarden geschoten. Ritueel aandoende moorden en verminkingen waren aan de orde van de dag. Damour werd verwoest en leeggeroofd, haar inwoners afgemaakt haar kerken verbrand en haar kerkhoven geschonden. De schattingen van het aantal doden loopt in de duizenden. De Wereldleiders en de westerse pers repten met geen woord over het bloedbad in Damour. Arafat's Fatah beweging en het "Popular Front for the Liberation of Palestine" namen de stad in bezit waarna het een centrum werd van waaruit het internationale terrorisme werd gepromoot. De kerk van St Elias werd gebruikt als garage voor PLO voertuigen.
Bron: Franklin ter Horst.
Dag.
april 2013