Tegenwoordig geldt inderdaad, dat ieder land in West-Europa een land van immigranten is.

(
Bernard Lewis, een islamoloog aan de Princeton University, begon spottend te lachen toen hem in
2004 door een Duitse krant gevraagd werd te voorspellen of Europa tegen het eind van deze
eeuw wel of niet een supermacht zou zijn. ‘Europa’, zei hij, ‘zal dan onderdeel zijn van het
Arabische Westen, van de Maghreb.’(
Wolfgang Schwanitz, Europa wird am Ende des Jahrhunderts islamitisch sein’,
Die Welt 28 juli 2004))


Immigratie.
In Nederland heeft de linkse politiek zich uitsluitend bezig gehouden met het nemen van immigratie maatregelen die Prins Alwaleed welgevallig zijn. Derhalve betalen de werkende Nederlanders zoveel belasting.
De Saoedische prins Alwaleed Bin Talal Abdulaziz Al Saud (Riaad, 1955), beter bekend als prins Alwaleed, is de op vier na rijkste man ter wereld.
Deze prins geeft zo'n 50 miljoen dollar per jaar uit aan projecten e.d. die een beter begrip van de islamitische cultuur in het westen moeten bevorderen.

Lange tijd waren politieke leiders het erover eens dat immigratie de economie probleemloos zou versterken, zonder veel schade toe te brengen aan productiviteit en zonder enige schade voor de lonen van autochtonen.

De demograaf David Coleman van de universiteit van Oxford beklemtoonde, dat we bij het turven van de economische impact van immigratie ook rekening moeten houden met:
"De totale kosten van het integratieproces en van de bijbehorende regulering van immigratie en interraciale betrekkingen, de kosten van het verwerven van de speciale behoeften van immigranten op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, de uiteindelijke effecten op het onderwijs aan gewone kinderen in immigratiegebieden, de permanente noodzaak om stedelijke gebieden, waar immigranten wonen, te 'regenereren' en niet te slopen, problemen op het gebied van misdaad en publieke orde[en] het multipliereffect op toekomstige immigratie."
In Nederland is naast de honderden[ misschien wel duizenden] hulpverleners op allerlei gebied en het niet willen betalen van zorgverzekeringspremies, de misdaad de grootste kostenpost.
Hulpverleners, gevangenissen, extra politie en de gigantische kosten, die immigranten maken bij het vernielen van rijksgebouwen e.d., waarbij het persoonlijke leed van gedupeerden helaas niet in geld is uit te drukken.

Het socialistische argument: de verzorgingsstaat redden.
De naoorlogse West-Europese verzorgingsstaten boden de meest royale voorzieningen die ooit, waar dan ook, aan werknemers verstrekt waren.
De Duitse 'sociale markteconomie' was het archetype.
Aan het begin van deze nieuwe eeuw omvatten voorzieningen voor werknemers van bepaalde grote Duitse bedrijven werkweken van niet meer dan 32 uur, vakanties van zeven weken, een riante ziektekostenverzekering, gratis lunches, een toeslagenpakket dat in het geval van de in een vakbond georganiseerde metaalarbeiders opliep tot iets minder dan de 40 euro per uur en - wat het meest rampzalig was- pensionering bij een leeftijd in de vijftig, vlak voordat een werknemer de top van zijn inkomen had bereikt.
Het was duidelijk dat dit systeem een ingebouwde neiging had om de voorzieningen op te rekken tot over de grenzen van wat in feite nog haalbaar was.
Coulante afspraken met vakbonden droegen bij tot frequente stakingen en een roekeloos va-banquebeleid.
Zeer goed betaalde banen voor hen, die ze konden vinden, gingen vergezeld van ontmoedigende prikkels- inclusief royale werkeloosheidsuitkeringen- om enig ander werk aan te nemen.
De sociale markteconomie was tot ver in de jaren zeventig hét model voor de wereld.
Maar Thatcher en Reagan brachten de interne contradicties ervan aan het licht en opkomst van de informatie- economie maakte inbreuk op het prestige dat het model genoot. Europeanen hadden een groot deel van hun investeringskapitaal en politieke passie gestoken in het oprichten en vervolgens beschermen van hun stelsel van sociale zekerheid.
Middelgrote en grote ondernemingen waren samen met de overheid de meest doeltreffende instrumenten voor het verschaffen van sociale voorzieningen en sociale zekerheid.
Daardoor beschikte Europa over weinig opkomende, flexibele bedrijfjes, terwijl die in de afgelopen decennia voor de meeste innovatie hadden gezorgd.
Afgezien van de Scandinavische gsm-industrie, had Europa geen significant aandeel in de hoge vlucht, die de informatietechnologie naam aan het eind van de twintigste eeuw.
Het Europese gebrek aan ondernemingszin kreeg veel aandacht in de jaren negentig.
De sociale markteconomie herbergde nog een ander probleem.
Het bevroor de toenmalige Europese arbeidsmarkt.
In de eerste tien tot twintig jaar na de oorlog werd de betrekkelijke armoede van de Italiaanse Mezzogiorno geleidelijk verlicht door de migratie naar het noorden van Italië en andere Europese landen.
Maar naarmate de staat royaler werd, begonnen velen de voorkeur te geven aan de behoeftige omstandigheden van een leven in de bijstand op Sicilië boven de eenzaamheid en anonimiteit van fabrieksarbeid in het besneeuwde noorden.
Hoewel dit de specifieke bedoeling was van de ontwerpers van de Europese verzorgingsstaat, vervormde deze uiteindelijk ieder soort werk, dat geen toegang verschafte tot de vrijgevige overheid en aan die overheid gelieerde ondernemingen tot iets wat beneden de waardigheid van de meest laagstaande proletariër was.
Zulke niet in trek zijnde banen had je met name in de landbouw, huishoudelijke hulp, schoonmaakbedrijven en voedselverwerking.
Dankzij royale uitkeringen hoefde geen enkele proletariër die banen te nemen.
Als dat werk dan toch gedaan moest worden, dan moest het worden uitbesteed aan mensen van buiten het systeem.
Dat wil zeggen immigranten.
De verzorgingsstaten van Europa, die al miljoenen mensen herbergden die geen staatsburger waren, plus hun kinderen, gingen over tot verstoring van de demografische verhoudingen.
Bij het Europese stelsel van door de overheid verstrekte ouderdomspensioenen wordt de tering naar de nering gezet: de huidige uitkeringen worden betaald uit de huizenhoge belastinginkomsten, in plaats van dat men individuele werkenden laat 'sparen 'voor hun pensioen.
Kritische economen weten al heel lang dat zulke stelsels de neiging hebben onder democratische druk te verworden tot een soort piramidespel.
Dat wil zeggen dat politici meer beloften doen dan ze kunnen waarmaken en die beloften dan dekken door het binnenhalen van nieuwe investeringen( gewoonlijk door te lenen tegen toekomstige belastingopbrengsten) om meer over te kunnen dragen aan de huidige begunstigden, dan het stelsel op dat moment feitelijk toelaat.
In samenlevingen met een groeiende bevolking is dat makkelijk te doen, omdat het aantal werkenden per gepensioneerde- de 'support ratio ', of 'afhankelijkheidsratio'- ook groeit. Politici komen in de verleiding om het totale surplus, dat te danken is aan een tijdelijke aanwas van werkenden, te plunderen( red. W.Kok) en niet te investeren voor een moment dat de aanwas van werkenden een aanwas van afhankelijke gepensioneerden wordt.
De politici van Europa konden deze verleiding niet weerstaan.
De hedendaagse bevolking van Europa is aan het vergrijzen, de afhankelijkheidsratio krimpt en door de dalende geboortecijfers is er geen 'volgende generatie ' van werkenden, die groot genoeg is om het evenwicht te herstellen.
Op de uiterst korte termijn kan een babyboom, zoals Europa heeft meegemaakt, de levenstandaard verder opvoeren, omdat het aantal afhankelijke personen per werkende daardoor wordt gereduceerd.
Maar op de lange termijn wacht de afrekening, en die termijn is al aangebroken.
Terwijl de Europese bevolking terugweek ( als een zee), dook er een oplossing op ( als een ijsberg).
De immigranten, die deel uitmaakten van de Europese bevolking waren betrekkelijk jong en betrekkelijk immuun voor de dalende geboortecijfers van Europa.
Zij zouden de afhankelijkheidsratio gaan herstellen!
Als het grote publiek van Europa nu alleen maar zijn voordelen lang genoeg kon opzouten om een aanzienlijke toename van immigratie mogelijk te maken, zo luidde de redenering, dan konden de Europese verzorgingsstaten weer voorzien worden van een gezond statistisch fundament.
Immigranten, die een van de symptomen vormden van de niet erkende problemen van het Europese stelsel van sociale zekerheid, kregen plotseling een nieuwe rol toebedeeld als deus ex machina, om het luxe Europese leventje in stand te houden.
Ze zouden tevoorschijn komen uit de uitgedroogde en uitgehongerde gehuchten van de derde wereld en te hulp snellen om de pensioencheques en de tweede huizen, de wijnproeverijen en snorkelvakanties van de meest in de watten gelegde beroepsbevolking in de geschiedenis van de planeet te redden.
Het idee staat, om het zachtjes uit te drukken, ver af van de idealen, waarop de Europese verzorgingsstaten waren gegrondvest.
Ook vanuit nuchter economisch oogpunt is het een heilloos idee.
Veel mensen hanteren het argument dat immigratie de welvaart en het welzijn kan redden , maar een goed geïnformeerd iemand hoor je dat niet doen.
De Population Division van de Verenigde Naties heeft berekend, dat er voor het herstel van de leeftijdsstructuur en de afhankelijksratio van Europa 701 miljoen immigranten nodig zouden zijn, ofwel aanmerkelijk meer dan de totale bestaande bevolking van het werelddeel halverwege deze eeuw.
Het is niet realistisch om van immigratie ook maar een bescheiden verlichting van de benarde toestand van de verzorgingsstaat te verwachten.
De Harvard-econoom Martin Feldstein heeft het geval Spanje bekeken.
De komende vijftig jaar zal de Spaanse bevolking gelijk blijven- ongeveer 44 miljoen mensen -, maar de verhouding tussen werkenden en gepensioneerden zal dalen van 4,5:1 tot minder dan 2:1.
Feldstein vroeg zich af wat het effect zou zijn van de komst van 2 miljoen buitenlandse arbeidskrachten - een toename van 54 procent van het aantal aanwezige mensen van buitenlandse herkomst.
We kunnen ervan uitgaan dat de maatschappelijke effecten gigantisch, mogelijkerwijs ontwrichtend en ook kostbaar zouden zijn.
Maar de fiscale effecten van deze toestroom, zo laat Feldstein zien, zouden te verwaarlozen zijn.
De nieuwkomers zouden goed zijn voor een groei van de werkende bevolking van slechts 10 procent.
En omdat immigranten doorgaans de laagste regionen van de economische ladder bevolken, zal de groei van het bruto loon- de bron van de belastingen, waarmee de verzorgingsstaat betaald wordt- daar flink onder liggen.
Feldsteins schatting van de toename van het brutoloon - 'ongeveer 8 procent of minder 'klinkt royaal..
Van die 8 procent of minder moet je nog de ( hoge) kosten van de gezondheidszorg en onderwijs voor immigranten aftrekken.
Wanneer je dat doet is de kans klein, dat de lastenverlichting, die immigranten de verzorgingsstaat bezorgen, de uiteindelijke claim, die ze erop leggen, evenaart.
Ook zijn immigranten niet onsterfelijk.
Ook zij worden ouder en verlaten het arbeidsproces en dan moet het systeem voor hen zorgen en voor gezinnen, die groter dan gemiddeld zijn.
De Europese leiders zijn dit probleem tegemoet getreden met niet veel meer dan wishful thinking.
'
Op den duur zullen immigranten zelf vergrijzen en bijdragen aan de toenemende afhankelijkheidsratio' meldde een rapport van het Britse Ministerie van Buitenlandse Zaken eind 2007, 'maar alleen indien we aannemen dat ze na hun pensionering in Groot- Brittannië blijven'.
Immigranten kunnen de verzorgingsstaat alleen helpen als zij en hun nakomelingen meer geld in de sociale zekerheid stoppen dan ze eruit halen.
Maar daarvoor werken of verdienen ze niet genoeg.
Het blijkt dat immigranten meer uit de sociale zekerheid halen dan ze er aan meebetalen.
In Nederland bijvoorbeeld krijgt 40 % van de immigranten een bepaalde vorm van overheidssteun.
Volgens het Duits Instituut voor de Toekomst van de Arbeid betalen autochtone Duitsers van 20 tot en met 65 jaar meer aan belasting dan ze aan voorzieningen ontvangen, terwijl dat bij Turken alleen maar geldt voor mensen van 28 tot 57 jaar.
Een verbazingwekkend cijfermatig gegeven in de geschiedenis van de Europese immigratie is, dat het aantal buitenlandse ingezetenen in Duitsland van 1971 tot 2000 gestaag steeg- van 3 miljoen naar ongeveer 7,5 miljoen- terwijl het aantal werkende vreemdelingen in de beroepsbevolking geen millimeter verschoof.
Het bleef rotsvast staan op ruwweg 2 miljoen mensen.
In 1973 maakte 65 procent van de Duitse immigranten deel uit van de werkende bevolking; tien jaar later, in 1983 was dat nog maar 38 procent.
Dezelfde ontwikkeling heeft zich overal in Europa voorgedaan.
In 1994 arriveerde niet meer dan 29 procent van alle immigranten in Frankrijk om werk te zoeken ( dit betekend niet dat de resterende 71 procent werkloos bleef, maar dat ze toegelaten werden voor gezinshereniging, vanwege een asielverzoek of om een andere niet- economische reden).
Van hen die toegelaten werden om werk te zoeken, kwam 70 procent uit andere Europese landen en 7 procent uit Noord- Afrika.
In 1997 kwam slechts 12 procent van de immigranten uit het voormalige zogeheten "Nieuwe Gemenebest'( de niet blanke delen van het voormalige Britse Rijk) naar Groot-Brittannië voor werk.
Niet meer dan 45 procent van de niet Europese immigranten in Denemarken maakt deel uit van de werkende bevolking, een cijfer dat economen niettemin indrukwekkend hoog vinden en zelfs als bewijs van een indrukwekkende arbeidsethos zien, omdat bijna de helft van hen een maandloon verdient dat maximaal 100 euro meer bedraagt dan wat ze aan bijstand kunnen krijgen..
De econoom Torben Andersen, die in 2005 een forum over financiering van de Deense verzorgingsstaat voorzat, schreef dat 'toegenomen immigratie uit armere landen alles een stuk erger zal maken, omdat deze groep doorgaans een arbeidsdeelname hebben, die ver onder de norm van de Deense arbeidsmarkt ligt.
Als immigranten in de jaren zestig een economische noodzaak waren, vanwege een tekort aan arbeidskrachten, waarom was ze dan ook noodzakelijk in de periode van hoogoplopende werkloosheid, waarmee Europa vanaf de jaren tachtig te kampen had?
Tegenwoordig lijdt Europa aan 'demografische boulimie ', zoals Hans Magnus Enzberger het noemt.
Europa is in de ban van de overtuiging dat het te veel en te weinig mensen herbergt.
Het Europese stelsel van overheidszorg heeft de immigratie hoe dan ook geordender gemaakt dan het geval is in de Verenigde Staten.
Naar verhouding zijn er weinig illegale immigranten; er zijn enkele honderdduizenden illegalen in Groot-Brittannië, maar slechts enkele duizenden in de Scandinavische landen, tegen 12 miljoen in de Verenigde Staten.
Dat komt doordat het gevaar van uitzetting niet groot is en ook doordat er voor een immigrant krachtig financiële prikkels om de staat te laten weten dat hij er is. ……..(?)
De vraag is waarvoor hij er is.
Bron:o.a. De Europese revolutie door Christopher Caldwell.
April 2010.